niet om welke redenen deze laatsten er waren in opgesloten.
Bij de inneming van die staatsgevangenis hadden zich ook vrouwen door haar onverschrokken gedrag doen opmerken, en bij deze stond Théroigne de Méricourt, in de geschiedenis bekend onder de benaming van ‘de schoone Luiksche vrouw,’ als aanleidster voorop. Dewijl dit eene Belgische vrouw is, willen wij uit haar avontuurlijk leven eenige weinig gekende bijzonderheden mededeelen. Zij heette eigenlijk Anna-Josepha Terwagne en was den 3n Augustus 1762 te Marcour, nabij Laroche, van onbemiddelde ouders geboren. Volgens de plaatselijke overlevering verliet zij, nog zeer jong zijnde, het ouderlijk dak en werd dienstmeid te Condroz, waar zij ongeoorloofde betrekkingen aanknoopte met eenen Engelschman, die haar met zich naar Engeland voerde. Te Londen deed zij zich de gravin de Campinados noemen en leefde er eenige jaren in genot en wellust. In 1786 vinden wij haar te Parijs, waar zij even als zoovele andere, misbruik maakte van hare jeugd en van hare schoonheid; zij bezat spoedig een wel ingericht huis en rijke aanbidders bij dozijnen. Zekere markies de Persan verkreeg de voorkeur boven allen, doch eer hij haar heer en meester werd, moest hij haar, bij notarieele akte, eene jaarlijksche lijfrente vermaken van 5000 livres, welke rente ook na het afbreken der betrekkingen, moest blijven uitbetaald worden.
Zij was dweepziek van karakter en wispelturig van aard, en dit leven begon haar dan ook spoedigte verdrieten. In de maand Maart 1789 was zij opreis in Italië, waar zij zich op het beoefenen der zangkunst wilde toeleggen. Zij begaf zich naar Rome; doch toen het bericht van de uitbarsting der Fransche revolutie tot daar was doorgedrongen, keerde zij ijlings naar Parijs terug, wierp zich te midden in de bloedige worstelingen, plunderde mede de wapens in het hotel der Invalieden en nam een werkdadig deel aan het bestormen der Bastille. Nogmaals richtte zij hare huishouding op grooten voet in, en aan hare kostbare diners vereenigde zij de voornaamste kopstukken der omwenteling, zooals Robespierre, Mirabeau, Barnave, Brissot, Saint-Just, Péthion, Clootz, Sieyès, Chenier, Camille Desmoulins enz.
In het begin van 1790 wilde zij hare geboorteplaats terugzien, waar zij met geestdrift hare revolutionnaire denkbeelden lucht gaf en aanhangers er voor trachtte te winnen. Zij begaf zich insgelijks naar Luik, waar zij bloedverwanten had die handel dreven; zij poogde zelfs een republikeinsch blad te stichten, doch dit had geen gevolg, want in den nacht van 15 tot 16 Februari 1791 werd zij eensklaps door Oostenrijksche soldaten opgelicht, naar Weenen gevoerd en in de forteres van Kulstein opgesloten. Na eenige maanden gevangenschap werd zij den 15n September daaropvolgende echter weder ontslagen. Keizer Leopold, medelijden met haar hebbende en verlangend haar te zien, deed haar in vrijheid stellen; na haar te hebben hooren spreken, verbande hij haar evenwel uit Oostenrijk.
Bij hare aanhouding had men slechts een bergbriefje in haar bezit gevonden, en hare invrijheidstelling maakte haar niet rijker. Zij was nu 30 jaren oud geworden, en met hare jeugd en schoonheid waren ook hare rijkdommen weggevlogen. Schier van alles ontbloot keerde zij naar Parijs terug, waar zij het weinige dat haar van hare vroegere pracht nog was overgebleven, te gelde moest maken om te kunnen leven. Zij bleef evenwel niet werkeloos, maar wierp zich met hart en ziel volop in de politiek en betrad gewapend in de clubs stoutweg het spreekgestoelte. Toen zij in de Club des Cordeliers verscheen, riep een dier partijmannen haar spottend toe: ‘Daar is de koningin van Saba!’ - ‘Ja,’ antwoordde zij, ‘de faam uwer wijsheid lokt mij hier heen. Bewijs dat gij Salomon zijt, door den tempel der vrijheid op te bouwen.’
Den 25n Maart 1792 schonk zij eene driekleurvlag aan de Citoyennes van het faubourg Saint-Antoine en sprak bij deze gelegenheid, in de Société fraternelle, eene redevoering uit, waarin zij eenen oproep deed tot de Fransche vrouwen, om deze aan te sporen, een bataillon amazonen in te richten en zich twee- of driemaal per week, in de Champs-Elysées, in den wapenhandel te gaan oefenen. Een andermaal drong zij er op aan, dat de vrouwen in de clubs een werkzaam deel mochten nemen en er als raadgeefsters zouden worden toegelaten.
Maar men was hare dwaasheden nu eindelijk moede geworden en in spotprinten, hekelverzen en tooneelstukken poogde men haar belachelijk te maken. Dit dreef haar aan, zich met nog meer uitzinnigheid dan te voren in de partijwoelingen te werpen. Zij verwurgde eigenhandig zekeren Suleau, en toen de bloeddorstige partij der Montagne zich met veel gerucht van de Girondijnen had losgescheurd werd haar vriend Brissot, opsteller van den Patriote français, toen hij de Tuileries verliet, door woedende vrouwen omringd, welke riepen: ‘weg met Brissot!’ Théroigne snelde toe ter zijner bescherming en poogde hare vroegere vriendinnen tot bedaren te brengen; doch deze grepen haar vast, gaven haar eene duchtige geeseling, schreeuwende: ‘Gij zult het voor allen bekoopen!’
Deze gruwzame behandeling moet Théroigne wel diep getroffen hebben, want toen zij aan de handen van die helsche furiën was ontkomen, zag men haar niet meer weer: zij was zinneloos geworden en werd in een gasthuis opgenomen, waar zij tot vele jaren nadien, van ieder vergeten, bleef verkwijnen, zonder nog ooit haar verstand terug te bekomen. Eerst den 8n Juni 1817 is zij te Parijs, in het gasthuis la Salpetrière, in de afdeeling voor krankzinnigen, overleden.
Bij haren dood waren er reeds vele gebeurtenissen over Frankrijk heengegaan. De republiek had moeten plaats maken voor het keizerrijk, en toen Napoleons rol ten einde was gespeeld, was Lodewijk XVIII op den troon geklommen, en na hem Karel X, die echter niet langer dan zes jaren mocht regeeren: de Juli-omwenteling van 1830 rukte hem de kroon van het hoofd, en als herinnering daarvan werd er besloten, op de plaats waar de Bastille had gestaan, de 50 meters hooge kolom op te richten, welke men er thans ziet. Boven op staat de geest der vrijheid met de fakkel in de eene en eene verbroken ketting in de andere hand. Deze kolom werd eerst in 1840 ingehuldigd, en acht jaar nadien moest koning Lodewijk-Philips, insgelijks als een banneling, voor de omwenteling vluchten. De burgers, welke bij die bloedige worsteling gesneuveld