De Vlaamsche School. Jaargang 24
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe kruiwagens door Peeter Klein.In den loop van het jaar 1869 verscheen er ter drukkerij van V.-J. Du Moulin, te Herenthals, een humoristisch werk, voor titel voerende: De kruiwagens beschouwd in hun verleden, hun tegenwoordig en hun toekomend lot. Brokken aan een onuitgegeven handschrift ontleend door Peeter Klein. Dat Peeter Klein een aangenomen naam was, hoeft niet gezegd; dat zijn boek fijn doordacht is, geestig bijeengebracht en in eene zuivere taal geschreven, zegden eenstemmig de weinige bevoorrechten die de eer genoten een der 67 exemplaren waarop het werd getrokken, te mogen ontvangen. Binnen kort verschijnt er bij Ch. De Pauw, boekhandelaar te Baarle-Hertog, eene tweede uitgave met platen versierd, en waarschijnlijk met het motto: merkelijk vermeerderd en verbeterd. Of zij inderdaad verbeterd zal wezen, daarover zal men na 't verschijnen kunnen oordeelen; intusschen kan men voor zeker houden dat zij vermeerderd zal wezen, onder andere met het hoofdstuk dat de schrijver ons toelaat eerst den lezeren der Vlaamsche School voor te dienen. Voor de oningewijden zij 't gezegd dat Christiaensen, waarvan hier spraak is, de veronderstelde schrijver is van het handschrift waaraan P. Klein zijn werk ontleent. Karrenschieber is een der schrijvers door Christiaensen geciteerd. | |
Kapittel elf bis, waar geen enkel woord van in de eerste uitgave te lezen staat.Den 28n Januari 1877 maakte ik, in handeling, eene tweede uitgave, met de noodige veranderingen door de omstandigheden vereischt, van kapittel Een der Kruiwagens. Wat weer het was, weet ik nu zelf niet meer; ongetwijfeld winterweer. Overigens ik ging niet om des weers wille, ofschoon ik voor mijn plezier ging, het plezier, van Christiaan Christiaensen eens in fout te vinden, en wel opzichtens zijne lievelingsstudie over ons belangrijk voertuig. In mijn zak stak ditmaal geen boek van Davids Historie, maar wel een briefje daags te voren uit Rome ontvangen. De boerenjongen was ook onderwege niet, doch ik kon hem missen, daar ik ditmaal goed wist naar waar en paar wien. Zoodat zelfs de chef niet moest vragen, of ik wellicht eene kaart moest hebben voor Hoboken. De trein stond in onze statie nog niet stil, of ik was er in, niet dito in die van O..., of ik was er uit. Ik hoorde zelfs iets achter mijnen rug roepen van ‘procès-verbal... sauter... train en marche...’ | |
[pagina 181]
| |
Maar wat kon me dat schelen? Ik had wel den tijd om naar zulke beuzelarijen te luisteren. Ik viel als eene bom bij Christiaensen met de deur in huis. - Welkom hier! - Lees me dat eens! En ik duwde hem den brief onder den neus. Hij las. Toen zijn blik zich van het papier weer op mij richtte, viel mijne hand hem loodzwaar op den schouder: - Geschiedschrijver! - bromde ik, en ik gaf aan mijne stem al den toon van misprijzen, waar ze voor vatbaar is. - Gij!.... En dat over het hoofd zien!... - Het beste paard stronkelt wel eens, - wedervoer hij zoo kalm, als ik hem ooit gezien had. Wat was er gebeurd? De brief uit Rome zal er de beste oplossing van geven. Zie hem hier, voor zooveel hij mijnen lezers van belang kan wezen: ‘Roma, 25 Gennaio 1877 (sic). ‘Beste Peeter Klein, ‘Ik heb iets gevonden voor de 2e editie (vermeerderd en verbeterd) van uwe Kruiwagens. Ik lees in de Bleser, dat er in de 3e zaal van het museum in het Romeinsch college is: ‘une figure trouvée dans l'île de Sardaigne représentant un soldat tout équipé et portant une brouette.’ Dit voor de oudheid der kruiwagens. Daar de Italiaansche overweldigers het college en ook de verzameling van oudheden hebben aangeslagen, is het mij thans niet mogelijk dit te gaan bezichtigen, doch wij mogen de Bleser op zijn woord gelooven, daar hij zeer nauwkeurig en getrouw alles beschrijft.
‘Ik denk, dat dit het laatste briefje uit Rome wezen zal, en dat ik u het overige wat ik te melden heb, wel mondelings zal kunnen zeggen. Addio. Jas Groot.’ Van Jan Groot zal men later meer hooren. Maar dat was het briefje. En van den daarin vermelden kruiwagen geen woord in Christiaensens handschrift!... - Wat nu gedaan? vroeg ik aan Christiaensen. - Eerst de Bleser nazien, was het antwoord. - En dan? - Dat weten we later. Age quod agis. We zagen de Bleser na. En waarlijk we vonden in de 2e uitgave (1870) van Rome et ses Monuments (bladzijde 518), Musée Kircher, 3e salle: ‘Il y a de plus à noter quelques figures trouvées dans l'île de Sardaigne: une d'elles représente un soldat...’ enz. zooals in den brief.Ga naar voetnoot(1) - Wat nu gedaan, ten tweede? - Naar Rome schrijven om eene teekening of photographie van het beeldje. - Maar Jan Groot gaat er weg zijn. - Naar iemand anders dan. We zullen er toch met ons twee wel ééne kennis hebben. Ik had er, ja, nog eene kennis, een besten vriend zelfs, die er voor jaren woonde. En, - om eene lange, maar min belangrijke historie kort te maken, - mijn vriend zocht, vond en zond naar het museum eenen photograaf van goeden wil, en eenige dagen later ontvingen we de photographie, waarvan de hierbijgevoegde plaat een nauwkeurig namaaksel is door Ed. Vermorcken. Zoodra ik het ontvangen had, men begrijpt het, snelde ik met mijn afbeeldsel naar Christiaensen. Wij bestudeerden den kruiwagen samen. - Ja, - zeide hij, - dat is ze wel, - de oude kruibaar, zooals ik ze in mijn werk had aangekondigd, maar reeds verbeterd, daar zij op twee wielen rust. - De kruibaar? - vroeg ik, - waarom de kruibaar en niet eer de kruiwagen? - Wel, - wedervoer hij, - ziet ge dan niet, dat er hoegenaamd geen wagen, - althans in den huidigen zin des woords, - mee gemoeid is? dat er namelijk geen bak aan is, en dat het voertuig enkel uit eene baar, of, - als ge wilt, - berrie bestaat, die op wielen rolt? - En wat is dan het zonderling ‘iets,’ dat den soldaat achter 't hoofd steekt? - Al wat ge wilt. Een etensbak, een korfje of mandje, - wat weet ik? In één woord, een voorwerp tusschen honderd andere, die, naar eisch der omstandigheden, op de kruibaar vastgemaakt werden, om vervoerd te worden. - Aardig genoeg. In allen gevalle zou ik liever met zoo'n soldaat te vechten hebben, dan met zijne achterkleinkinderen, die in plaats van zulk nuttig voertuig, niets beters te dragen weten dan een moordenden chassepot of naaldgeweer of soortgelijke en nog erger lieflijkheden. - Wie weet of men 't niet eens zoo ver brengt! De oude modes komen immers periodisch weer in zwang. Zijn die der Romeininnen, - tijdgenooten van onzen belangrijken soldaat, - niet in vollen bloei bij onze negentiendeeuwsche juffers en juffertjes?... Om van niets anders te spreken, - 't is wonder, dat men er nog niet aan gedacht heeft, - als aan eene dringende behoefte, - van het gilde der Vespillones herin te richten, die des nachts de lokken der begravenen gingen stelen ten gunste van den koophandel in vreemd haar. - O, mocht het gelukkig oogenblik weldra aanbreken, waarop de kruiwagen ook weer het wapentuig der soldaten zou uitmaken... Wat grootsch gezicht! legers van honderdduizenden met | |
[pagina 182]
| |
honderdduizende van kruiwagens boven de hoofden!... Wat pronkwapenschouw!... Wat beschavende veldslagen!... En wat werkelijk nut, als na volbrachten dienst, de boerenjongen met zijn wapen naar huis kon komen, om er onmiddellijk mee voort te werken!... De zwaarden, als de gouden tijd van den vrede zal op aarde dalen, zullen nog moeten hersmeed worden om er ploegkouters van te maken, maar aan kruiwagens zou niets te veranderen vallen!... - Voorwaar, - hernam Christiaensen, toen ik aan 't eind dier begeesterde uitboezeming was; - gij ziet, dat ik het wel voorhad, toen ik, in uw kapittel vijf en twintig, voorstelde van den kruiwagen het groote oorlogstuig te maken, en dat de Romeinen zelfs, reeds voor eeuwen, dit denkbeeld min of meer verwezenlijkt hebben. - Ja, maar ik zie nog iets anders. - En wat dan? - Dat Karrenschieber u ongetwijfeld met den Etrurischen kruiwagen heeft bij den neus geleid, en dat deze zoo min zal bestaan hebben als de hond, die zijne vaas aan stukken sprong en als de vaas zelve, die door den hond aan stukken werd gesprongen. - En waarom niet? - Omdat de Kircheriaansche kruiwagen, - een onomstootelijk en nog bestaande gedenkstuk, - al te veel verschilt van, al te ver achteruit is tegen den Etrurischen, die nochtans zou moeten ouder zijn. - Achteruit! Ik heet het vooruit! Rust de Romeinsche niet op twee wielen? Is hij niet veel fijner van vorm? Is de baar niet lichter? geheel de uitvoering niet kunstiger? - Ja, maar!... in allen gevalle, hij heeft zelfs geenen bak, zooals de Etrurische... - Juist nu! dat ontbrak er nog aan! Zet eenen soldaat daar zoo maar op de baan, met eenen kruiwagen op den rug, van twee berries en eene groote kas voorzien!... Sukkelaar! begrijpt ge dan niet, dat de Romeinen alle soorten van kruiwagens hadden, en dat we hier slechts met eene bepaalde soort, met den krijgskruiwagen, den soldatenkruiwagen te doen hebben, die zoo licht mogelijk moest wezen om gedragen te kunnen worden, en geschikt om voor menigvuldig en verscheiden vervoer te dienen? Is Cupido's kruiwagen, - ook op een onomstootelijk en nog bestaande gedenkstuk bewaard,- niet veel volmaakter dan deze, ofschoon ongetwijfeld uit hetzelfde tijdstip herkomstig?... Neen, zulke redenen, gij ziet het - zijn niet doorslaande. Wat ik klaar zag, was dat ik bij Christiaensen geen gelijk zou halen. Ik trachtte dus tot eene slotsom te komen. - Wat nu gedaan? vroeg ik. - Wat gij wilt, zei hij. - Voor mijne tweede uitgave? hernam ik. - Ja, zei hij. - Wel, besloot, ik, zoo 't u om 't even is, dan geef ik over den kruiwagen van 't Kircheriaansch museum een proces-verbaal van onze twee zittingen: men sprak van proces-verbaal, toen ik de eerste maal naar hier kwam, en waarlijk die man, - wie hij ook was, - gaf mij een goeden raad. Welken raad ik, - lieve lezer, gij ziet het, - heb ik in het werk gesteld. P.K. |