De Vlaamsche School. Jaargang 24
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Orland de Lassus.
| |
[pagina 150]
| |
met de hedendaagsche in verhouding als 2 tot 8 en, volgens schrijvers van gezag, tot 14. Het is dus goed begrijpelijk dat geen gevoel, hoe innig of hoe verheven dan ook, aan de uitboezemingen van den componist weerstond. In den modernen toonaard zou men te vergeefs die eigendommelijkheid zoeken die de werken van meesters als Lassus kenschetst. Orland de Lassus en de groote Palestrina zwaaien nog als vroeger den scepter der toondichtkunst en wellicht nooit zullen die geleerden overtroffen worden. Wat er onze nationale toonkunst bij verloren heeft door haren oorsprong te miskennen, door hare oudste dochter, de Duitsche, te verloochenen en de vervallene Italiaansche of de eclectieke Fransche aan te kleven, hopen wij uit deze studie te bewijzen. Want, na Orland de Lassus nam de toonkunst in Italië en in Duitschland eene eigen nationale wending aan. Onze landgenooten integendeel verwaarloosden langzamerhand de studie der werken hunner voorouders; ze vergaten dat hun eigen aard oorspronkelijk was en zij dààr alleen ware kunstbegrippen konden opdoen. 't Zijn de Nederlanders die lang de wet voorgeschreven hebben en elders de beroemdste scholen gesticht. Nauwelijks denkt men er aan om een man gelijk Orland de Lassus te eeren als Belg, hij die onzen nationalen kunstroem zoo hoog gedreven en opgehouden heeft. Geen componist schreef zoo talrijke en meesterlijke werken als Lassus. Van Mozart en van Auber verhaalt men als een wonder, dat ze van vijf tot acht honderd werken, groote en kleine, geschreven hebben. En waar is de fiere Belg die verkondigen zal dat Bergen aan de muzikale wereld den grooten Lassus schonk, Lassus, die twee duizend drie honderd zeven en dertig gekende werken schreef, allen verdienstelijk en waarvan de meeste meesterstukken zijn van gedachte zoowel als van samenstelling? Daaronder tellen wij duizend vijf honderd twee en zeventig stukken op gewijde teksten. Wij hebben niet te handelen over Orlands voorgangers noch volgelingen om het bestaan der Vlaamsche muziekschool te bewijzen, noch om het rijke repertorium onzer kerkmuziek te veropenbaren. De geleerde en werkzame Lassus was zoo nederig als rijk begaafd. Daaraan moet men het toeschrijven dat, noch over zijne reizen door Europa, noch over zijn handelen als openbaar persoon, wij veel aan te stippen vinden. Lassus beminde het eenvoudige familieleven en dacht er geenszins aan memoriën na te laten waarbij een schrijver zich zelven niet zelden onder een romantisch oogpunt weet voor te doen. Omstandigheden die niet in verband met zijnen roep stonden, dreven den jongen Lassus uit zijne geboortestad. Als zanger was hij zoo vermaard als uitmuntend en men betwistte zich destijds het bezit van den persoon te zamen met het genot van zijn talent. Don Ferdinand van GonzagaGa naar voetnoot(1) opende hem den weg naar Italië. Lassus was toen slechts 12 jaren oud. Onder meer doorluchtige beschermers trof Lassus aldaar den bisschop van Florence aan, wiens genegenheid hem met de invloedrijkste kerkvoogden in aanraking stelde. Op deze wijze bekwam hij, zijnde slechts 21 jaren oud, de plaats van kapelmeester of bestuurder van het zangkoor in de kerk van St-Jan van Latranen. Verbeeld u niet, lezer, dat de kapelmeester destijds dit ambt bekwam om met een gewoon muzikaal talent den maatstok te gaan zwieren. Een zulke post was eene eervolle en moeilijke zending. Om te oordeelen over de belangen die aan des jongen zangers handen toevertrouwd werden, herinner u wat belang de H. Kerk steeds voor hare muziek gekoesterd heeft. Herinneren wij ons wat de pauzen en de bisschoppen gedaan hebben om aan de Kerk haren eigen zang te behouden en voor verbastering te vrijwaren. Men weet in welke omstandigheden Palestrina zijne schoonste missen gecomponeerd heeft op eigen bevel van Pius IV en onder toezicht van acht kardinalen waaronder de heilige Carolus Borromeus. Zulke was de omgeving van den jongen bestuurder in de Latranenkerk te Rome. Geen wonder dus dat zijn talent zich aldaar door ernstige studiën ontwikkelde en hij in Italië die verhevenheid van gedacht en dat vernuft verwierf waarvan al zijn werken getuigenis afleggen. Lassus aarzelde geen oogenblik om zijn eervollen post na korten tijd te verlaten met het inzicht om den zegen zijner doodzieke ouders te gaan vragen. Hij vond hen echter niet meer in leven. Lassus ondernam eene reis naar Engeland en Frankrijk en kwam insgelijks te Antwerpen. De vrije en openhartige Antwerpenaar beviel aan Lassus; de kunstsmaak der inwoners, benevens het toenmalig vermaarde zangkoor onzer kathedraal, hielden hem twee jaar binnen onze muren. Dit tijdvak moet geenszins vruchteloos voor den kunstenaar geweest zijn. Te Antwerpen vond onze componist gelegenheid om zijne leerstelsels te ontwikkelen. Bescheiden, als hij was, bewees hij zonder verwaandheid zijne groote kunde en vond er hooge waardeering. Wie zou er kunnen twijfelen of de gevierde zanger, de wereldberoemde componist moet in aanraking geweest zijn met het zangkoor onzer hoofdkerk? - Konden het de koude spitsbogen of al de kostbaarheden die ettelijke jaren later door de ketters verwoest en verspreid zijn geworden, getuigen!.. - Neen, daaraan zal niet getwijfeld worden! - Lassus was deugdzaam, vroolijk en dienstvaardig voor Antwerpen gelijk voor allen en zijn oponthoud moet hem dierbaar zijn geweest omdat hij er zoo begrepen werd. In 1556 gaf hij ter stede zijn eersten bundel kerkelijke zangen op nieuw in 't licht. In 1566, toen hij reeds in betrekking met den hertog van Beieren stond, drukte men te Antwerpen werken van Orland de Lassus, iets wat wij willen toeschrijven, zoo wel aan de goede herinneringen die hij hier had achtergelaten, als aan de vermaarde bedrijvigheid onzer muziekdrukkers. In 1557 had hertog Albrecht V hem aan zijn hof te Munchen geroepen benevens andere Nederlandsche mannen van verdiensten. Geheel zijn leven was Lassus dankbaar voor de eer en gunsten die hij te Munchen genoot. Ook vestigde hij zich bepaald aldaar en trad er in het huwelijk met eene adellijke hofdame. | |
[pagina 151]
| |
Tusschen verscheidene kinderen hem door het huwelijk geschonken, worden bijzonderlijk twee zonen vermeld, Ferdinand en Rodolf, die hunnen roemrijken vader waardig ter zijde gestaan hebben. Lassus behield zijn eervol ambt als maestro di capella te Munchen onder Albrechts opvolger Willem V die hem op het einde zijns levens met leedwezen daarvan ontsloeg. Bezat destijds het oppervlakkige Parijs de aantrekkingskracht welke deze wereldstad thans op de jonge kunstenaars uitoefent? Wij weten het niet. Lassus zelf schrijft nochtans ergens dat hij vurig wenschte die stad te bezoeken. Hij reisde daar dan ook werkelijk heen in 1571, maar men is het niet eens over het oogwit dezer reis. Toen hij er ten tweeden male wilde heen trekken, geschiedde zulks op dringende aanvraag van Karel IX. Op zijnen tocht vernam Lassus het overlijden van dien vorst en keerde spoedig en niet zonder blijdschap naar Munchen terug. De zware zorgen aan zijne bediening verbonden krenkten zijne krachten vroeg. Zijne vurige verbeeldingskracht en het onverpoosd werken kwamen onverwacht zijn kostbaar leven bedreigen. Ten jare 1587 had Lassus van den hertog zijn ontslag gevraagd en verkregen benevens schoone plaatsen voor zijne twee hooger gemelde zonen. Hij had van zijn voornemen afgezien en, rust weigerende, had hij zich op nieuw door zijne roeping laten medeslepen. Doch op eens waren zijne krachten ontzenuwd en hij ter neer geslagen; in zeer korten tijd was zijne geesteskracht verlamd. De stemmen en speeltuigen bleven stom; men verbergde voor den ontroostbaren man zijne papieren die hem aanhoudend tot zijn geliefkoosde bezigheden noopten. Zijne vrouw, Regina, door Lassus zoo teederlijk bemind, verwaarloosde niets om den half zinneloozen kunstenaar te genezen. De gezondheid, maar, helaas, niet zijn volle verstand werd hem teruggeschonken. Hij overleefde niet lang dien toestand en scheidde van deze wereld als een godvreezend man, met al de eer die hem zijne hooge beschermers konden bewijzen. Orland de Lassus was tot den adel verheven geworden, maar zijn beste adel is wel zeker de roem dien hij aan zijn vaderland ten deele geschonken heeft. In zijn wapenschild voert hij teekenen van het notenschrift; maar uit zijne kunstenaarskroon straalt de glans van den onsterfelijken roem. Het kunstideaal van Lassus was de zuivere en onbewimpelde uitdrukking van het gevoel. Voor hem moest zeker niet geschreven worden dat de muziek het reinste uitvloeisel der poëzie is; dit was zijn credo. Door de tonen der muziek onderhield hij zich met den toehoorder en vermurwde hij het gemoed. Geene kunst meer dan de muziek is zoo verspreid, wordt zooveel beoefend en zoo slecht begrepen. Nochtans, plaatse men zich op het ware standpunt, zoo zal men zonder moeite een ernstig schrijver als onze Lassus verstaan. Wat zeg ik? - Wilde men het kunstterrein betreden zooals het behoort, men zou schrijvers van dit gehalte bij voorkeur doorgronden en zich leeren vergewissen van hunne edele strekking en van den zuiveren kunstsmaak hunner gewrochten. Indien wij de rij der geniale componisten doorloopen, zoo treffen wij op de eereplaats onzen Orland de Lassus aan, door zijne tijdgenooten, door Palestrina zelf, de prins der muziekkunst genoemd, gelijk Palestrina het hoofd der Romeinsche is, zoo is Lassus het hoofd der Duitsche school. Palestrina's muziek is ernstig en doordacht, omdat die kunstenaar zijn verblijf te Rome hield en zijne pen uitsluitelijk ten dienste der Kerk stelde. De stijl van Lassus verkreeg daarentegen door het hofleven een schitterenden trant, zonder dien van den Romeinschen maëstro echter te evenaren. Lassus' werken munten uit door de levendige kleur, door nieuwigheden in het moduleeren en tot op zijnen tijd ongekende uitwerkselsvan contrast. In Palestrina veropenbaart zich bijzonderlijk het godsdienstige gevoel, terwijl in Lassus de kiem van het dramatische ontwaakt. In 1851 werd te Bergen (Henegouwen), des meesters geboortestad, een wedstrijd uitgeschreven tot het bekomen van een model van bronzen standbeeld ter zijner eer. Reeds den 8n September daaropvolgende legde Z.K.H. de hertog van Brabant den eersten steen van het gedenkteeken. Adolf Mathieu bezong den te lang miskenden kunstenaar, terwijl de heer Gachet eene geestige verhandeling uitgaf over de wederwaardigheden van Orland de Lassus' naam dien men veranderd had in Roland de Lattre.Ga naar voetnoot(1). De inhuldiging van het standbeeld, uitgevoerd door den beeldhouwer B. Frison, had den 23n Mei 1853 plaats; deze plechtigheid is vereeuwigd door eenen gedenkpenning, vervaardigd door L. Wiener. Op het voetstuk van het beeld staat te lezen: ‘Orland de Lassus, le prince des musiciens de son temps. Né à Mons et mort à Munich en 1594.Ga naar voetnoot(2)’ Ook Antwerpens Koninklijke Harmoniemaatschappij richtte hem, in 1865, in haar lokaal een standbeeld op, gemaakt door Jos. Geefs. Wij, zijne landgenooten, eeren Lassus evenwel niet genoeg. Waarom liggen zijne onvergelijkelijke meesterstukken in den vergeethoek? - Waarom verdringt de zinledige ‘romance’ het gemoedelijke madrigaal? - Waarom klinken in onze kerken de valsche tonen der wereldsche muziek in plaats van de godsdienstige cantiones? - Gebrek aan goeden wil en onvolledige kunstkennis zijn de twee hinderpalen die wij echter hopen dat men toch wel eens zal te boven komen. Antwerpen. Edmond Geudens. |
|