De puinen van den zonnetempel te Baalbek.
Reizigers die onlangs den Libanon bezochten, hebben het bericht aangebracht, dat ernstig mag gevreesd worden eerlang de zes laatste zuilen te zien vallen die er overeind gebleven zijn van de 54 die 1600 jaren geleden en later het dak droegen van den tempel dien de Romeinsche keizer Antoninus Pius oprichten liet in de naar den zonnegod Baal genoemde stad Baalbek (vroeger ook Heliopolis of zonnestad geheeten).
De bedoelde zuilen, welke ondergraven zijn en die men vreest dat niet vast genoeg meer staan om, wanneer daartoe geen bijzonder werk wordt uitgevoerd, nog lang weerstand te blijven bieden aan den invloed dien regen en vorst op hunne grondvesting uitoefenen, zijn 70 voet hoog en van goudgeel marmer. Zij mogen inderdaad weergalooze bouwkundige meesterstukken worden genoemd.
De volgende bijzonderheden over den toestand der overblijfselen van den zonnetempel, ontleenen wij aan eene betrekkelijke beschrijving van jongen datum: ‘Wij waren den Anti-Libanon overgetrokken... Eindelijk opende zich een dal, waar de beroemde puinen van Baalbek ons tegenschitterden. In eene naburige steengroeve ziet men een niet geheel losgemaakt blok van 67 voet lengte, 14 voet breedte en 13 1/2 voet dikte. Uit dergelijke of kleinere steenblokken bestaan de ringmuren van den verbazingwekkenden zonnetempel. Het opgehoogd plateforme op welk zijne voornaamste gebouwen staan, heeft de gedaante van een langwerpig vierkant van 1200 voet lengte. De stijl van de bouwwerken die nog over zijn, is zwaar en overladen. Door een zuilengang, thans door Arabische torens ontsierd, komt men op een zeshoekig plein, hetwelk voormaals een dak bezat, dat nu is ingestort. In de muren ziet men nissen met zuilen aan de zijden, hetgeen zich ook op een ander groot plein herhaalt, dat vierkant is. In den noordelijken muur mat ik eenen steen, zonder dien bepaald uit te kiezen, en bevond dat hij in ronde cijfers 65 voet lang, 12 voet breed en 9 voet dik was. Binnen deze muren stond de zonnetempel, van welken nog slechts 6 zuilen rechtop naast elkander staan. Ten zuidwesten daarvan staat een andere vierkante tempel, die nog tamelijk goed bewaard is gebleven; hij is 800 voet lang en 400 voet breed en van de 40 kolommen die hij in het geheel bezat, staan er nog 18; elke kolom is uit drie stukken samengesteld. Aan een overgebleven stuk der zoldering was nog fraai beeldhouwwerk zichtbaar. In de ruime onderaardsche gewelven des tempels waar misschien vroeger de afgodenbeelden in plechtigen optocht werden rondgedragen, houden zich thans herders met hunne kudden op. Deze tunnels of kelders zijn zeer stevig gebouwd en van een bevonden wij dat hij 175 voet lengte had. In een ander gewelf had een Arabier eene touwslagerij gevestigd. De bevolking der eenmaal zoo beroemde, thans armoedige stad
Baalbek bedraagt nauwelijks 2000 zielen. Hare ligging op eenen heuvel in eene vruchtbare vlakte en met het gezicht op de sneeuwkruinen van den Libanon is zeer schoon.’
In onzen jaargang 1875, blz. 107, gaven wij een artikel over het Libanon-gebergte en zijne beroemde ceders. In dit opstel, met eene kleine plaatsnede opgeluisterd, wordt een uittreksel aangehaald uit een 300 jaren oud zijnde reisverhaal, waarin de schrijver het vermoeden te kennen geeft dat de ceders van den Libanon, ‘ten tijde van koning Salomo, wel niet tot den prachtigen tempel alleen, maar ook tot andere koninklijke bouwwerken zullen gebruikt zijn.’ Het volksgeloof, dat de zonnetempel door koning Salomo zou gebouwd zijn, bestond dus reeds drie eeuwen geleden. Heden ten dage gelooven de menschen te Baalbek dit nog.
De stad die opvolgelijk veel te lijden had van de Arabieren, de Tartaren en de Turken, werd in 1759 grootendeels verwoest door eene aardbeving.