- Bravo! riep Francisca: dat is tweemaal wel gesproken. Wat zegt gij nu, vadertje?...
De voordeur, welke bellend openging, belette den baas te antwoorden. Er klonken stappen in den winkel.
- Sofia is daar met den wijn, zei de bazin.
Er werd aan de keukendeur getikt.
- Kom maar binnen, riep de baas, en zet het op de tafel; vrouw, de roomers staan hier: hebt gij den kurkentrekker?
De vrouw antwoordde niet, maar toonde aan Francisca de huisklok, welke kwart na achten wees. Er werd weer aan de deur getikt.
- Ten drommel, riep de baas nu opstaande, ik zeg u van het op tafel te brengen!
Hij rukte de deur open; doch wie binnen stapte was geenszins Sofia, maar Thomas, hun knecht, welke een klein lief meisje op den arm had, dat hij bedaard op de tafel nederzette.
- Daar hebt gij het! zegde hij droog weg.
Allen, uitgenomen Francisca en hare moeder, uitten een kreet van verbazing. Het kind ook bezag allen met bevreemde en half verschrikte blikken; maar toen het bemerkte, hoe bazin Pieters het tegenlachte, stak het zijne armpjes naar de vrouw uit. Deze nam het meisje op haren schoot en kuste het herhaalde malen, terwijl zij intusschen aan Francisca een teeken gaf om te spreken.
- Vadertje, zei 't meisje, luister eens, wat de tweede zaak is, die ik u van avond vragen moet!...
- Maar zeg mij liever eerst, wat dat beteekenen mag, onderbrak de baas: Thomas, waar hebt gij...
- Neen, vadertje, zoo niet, onderbrak hem 't meisje op hare beurt, gij moet eerst naar mij luisteren: ik heb immers uw woord! Zult gij het houden?
- Nu, laat dan hooren, kleine tooverheks, zei de baas, die zijn ongeduld slecht bedwingen kon.
- Gij hebt Felix aanvaard als uw schoonschoon; welnu, ik begeer, dat gij de eerste gift aanneemt, welke hij u gaat aanbieden: 't zal een derde besteek zijn vandaag!
- Wel, hoe zou ik dat weigeren kunnen? lachte de baas.
- Goed! zei 't meisje, blijkbaar verheugd. Nu, Felix, kom dan maar op!
Bazin Pieters had den jongeling iets in het oor gefluisterd; nu stond deze recht, nam het kind van den schoot der vrouw, en, na het eerst gekust te hebben, bood hij het den baas aan met de woorden:
- Vader, 't is heden uw avond en morgen uw dag, ik ben blijde, dat ik u besteken mag!
De baas had het kind op zijnen schoot genomen, en had het zelf, naar 't voorbeeld van Felix, eenen zoen gegeven, zoodat het hem gerust lachend aankeek; maar hij begreep toch niets van gansch de zaak en zag er uit als iemand die verdwaald is.
- Is dat alles ernstig? vroeg hij aan zijne vrouw, welke met al de overigen zat te lachen, dat zij schokte.
- Vat gij het dan niet, vader? zei Felix; gij hebt mij uwe dochter geschonken, en ik schenk er u eene nieuwe in de plaats.
- Dat is 't, bevestigde de bazin: is uwe nieuwe dochter u dau niet welkom?
- Hoe wilt gij dat ik u daarop antwoorde? zei de baas, achter de ooren krabbend: is weet niet eens van waar dat kind komt!...
- Luister dan, hernam de bazin, ik zal het u zeggen. Kent gij mijn nicht Amalia Pauwels, van Melle?
- Zeer goed, vrouw, hoewel ik haar in geen jaar heb gezien.
- Gij zult ze niet meer zien ook, vervolgde de bazin, een meewarigen blik werpende op het kind: de arme vrouw is voor vier dagen begraven!... Het is haar eenig kindje, dat gij nu op den schoot hebt!
- Arm weesje, zei de baas, het kindje nogmaals kussende.
- Welnu, vervolgde de bazin: ik ook was eene ouderlooze weeze, en werd van mijne vier jaren groot gebracht bij de ouders van nicht Amalia, zoo goed als of ik hunne eigene dochter ware geweest. Mocht ik nu het kleinkind mijner weldoeners verlaten, dat geene verwanten meer heeft buiten mij?
- Voorzeker niet, zei de baas, die in stille ontroering luisterde: maar hoe komt het, dat wij niets vernomen hebben van de ziekte van nicht Amalia, en dat ik eerst nu tijding krijg van haar overlijden?
- Sedert de dood van haren man heeft zij geen gezond uur meer gehad, vervolgde de bazin; maar te bed heeft zij nooit gelegen. Zij is bezweken aan het borstwater. Daar zij geene familie had in Melle, is zij begraven door de zorgen van eene harer goede kennissen, Theresia Biebuyck, en deze vrouw heeft in de groote verwarring er niet aan gedacht ons te verwittigen. Eerst eergisteren is zij hier geweest, en dan is het, dat ik haar beloofd heb om het kind te zenden, dat zij bij haar had genomen in afwachting dat het zoude verpacht worden.
- Verpacht? vroeg de baas.
- Och ja, antwoordde de bazin, want nicht Amalia, al heeft zij ons dat verborgen gehouden, moet armoede hebben geleden sedert zij weduwe was! Och arme!... Als zij soms hier kwam, en ik haar iets wilde doen eten, gelukte dit mij nooit zonder veel moeite; en ik ben zeker, dat het daarom is, dat zij in zoolang niet meer hier is geweest!
- Och arme! herhaalde de baas, medelijdend.
- Wij hebben u dan willen verrassen met dat kind, en hebben Thomas dezen namiddag er om gezonden, baas, en gij weet al 't andere!
- Hoe heet het meisje? vroeg de baas.
- 't Is eene Roza, antwoordde de bazin.
- Zoo, Roza! herhaalde de baas: welnu, nicht Rozeken, gij zijt ons kind.! Zijt gij ook tevreden?
- Zult gij mijn vader zijn? vroeg 't kind blijde, in de handjes klappende, en zal dat mijne moeder zijn? vervolgde het, de bazin aantoonende.
- Zeker, zei Francisca, en ik uwe zuster!
- o Ja, dan is Roza blijde, schaterde 't kind; maar Karel, die zal schreien, omdat hij nu alleen zal zijn!... Waarom mag Karel hier niet komen?... Hij zou met mij spelen, en mij vlinders vangen en vogeleitjes brengen!