van liefde, welke zij bij hem mocht waarnemen, aan haren vader toch had zij er nog niet durven over reppen; het was dus niet te verwonderen, dat het eerste woord, dat deze er nu over sprak, haar wat ontstelde. De bazin begreep de schuchterheid harer dochter en kwam haar haastig ter hulp.
- Weet gij wat, baas, zegde zij, ik ga Felix halen - en zou ik zijne moeder ook niet medebrengen?
- Zeker, antwoordde de baas.
- En Leonie, kwam Francisca er half verlegen tusschen.
- Ba ja!... breng dien panhar.... breng die ook maar mee, zei hij lachend.
- Kom hier bij mij zitten, kind, vervolgde hij, toen zijne vrouw weg was. - Kom hier, en zeg mij eens, hoe zijt gij aan die schoone pendule geraakt, want 't is puik, hoor!... Hebt gij moeders spaarpot niet moeten aanspreken om zoo'n stuk te koopen?
- Neen, vaderken, neen, zei 't meisje lachend: die pendule hebt gij van mij alleen!...
- Van u alleen?... Nu, dan zijn de pendules ferm afgeslagen of uwe speelcenten geducht aangegroeid!.... Zoo'n stuk moet wel twee honderd franks kosten!...
- Het kost nog meer, antwoordde 't meisje, haren vader lachend eenen neus zettend, en toch komt zij van mij alleen! Ja, ik heb zelfs nog al wat speelcenten over! He nu!
- Heeft Felix u wellicht 't geld verschoten?
- Foei, vadertje, wat ge toch denken zoudt!... geen cent!...
- Wat wilt ge mij dan opdraaien, riep de baas luimig; noch moeder, noch Felix hebben u geholpen: gij hebt wellicht eene beurs gevonden!
- Dat begint er wat op te trekken.
- Zoo, gij hebt iets gevonden! zei de baas hoofdschuddend: wat gij vindt behoort u niet, kind: dat weet gij wel, niet waar?
- Ik heb gezegd, dat het er nu wat begint op te trekken, zei 't meisje: maar ik heb niets gevonden!
- Nu, ik geef 't raden op, zei de baas, zich een glas bier schenkende!... Of ik zou op 't laatst moeten vragen of gij de pendule wellicht... gevischt hebt!...
- Dat is 't, riep 't meisje schaterend: ik heb de pendule gevischt; ik heb eenen frank gesmeten en eene pendule gevangen! Ik heb ze gewonnen in de tombola van de zondagschool!...
- Dat is geluk hebben! Gij moet met eenen helm geboren zijn, kind, riep de baas: dat is nu ook een goed teeken voor u, weet gij!... Gij zult in de loterij des huwelijks even gelukkig wezen!.
- Och vader, zei 't meisje, plotselijk verbleekende, zeg dat niet!... Want moet die pendule een voorteeken zijn van ons geluk, dan zou dit niet lang duren!... Ik heb de pendule van uit de zaal van de tombola naar het huis van Felix laten brengen, en pas was zij er eenige dagen, of zij stond stil!... De horlogemaker heeft ze reeds onder handen gehad!...
Francisca had haren zakdoek genomen en veegde eenige tranen weg. Zoo is 't geluk der menschen: een bijgeloovig voorgevoel is vaak voldoende om het te storen.
- Kind, zei de baas, steek u zulke prullen niet in 't hoofd, het moet van avond hier enkel vreugd en blijdschap zijn. Zeg mij eens, is dat Sint-Krispijn, die daar boven de pendule staat?
- o Neen, vader, antwoordde 't meisje, die nu ondanks haar zelve lachen moest: Felix heeft mij gezegd, dat het Mercurius is, de god der kooplieden en dieven.
- 't Is te zeggen, zei de baas, dat ze hem in de oude tijden daarvoor hielden; want er is maar één God. Maar dat moesten toch vieze mannen zijn, niet waar: een god nemen voor de dieven, en de kooplieden en die schurken denzelfden patroon geven!..
- In dien tijd waren de kooplieden misschien dieven, zei 't meisje, die hare treurige gedachten reeds geheel had vergeten.
- Och, er zijn menschen genoeg, die 't zelfde van de kooplieden in onzen tijd zouden zeggen, antwoordde de baas. Maar ik hoor volk aan de deur: zij zijn daar toch zeker nog niet.
De deur ging open en, inderdaad: bazin Pieters verscheen aan den arm van eenen jongeling.
- Baas, riep zij verheugd: 't is van avond uw avond en morgen uw dag, ik ben blijde dat ik u besteken mag!... Wilt gij dezen schoonzoon voor besteek van mij?
De baas was zeer aangedaan, maar hij bleef nu zijne ontroering volkomen meester. Hij nam de hand zijner dochter, legde deze in die van Felix en gaf hun toen beide den vaderzegen.
De bazin stond nu tusschen eene andere vrouw van hare jaren en een jonger meisje, - blijkbaar de moeder en de zuster van Felix.
- Moeders, sprak de baas, zegent gij nu ook uwe beide kinderen; daarmede zijn zij verloofd, mogen zij gelukkig zijn!
Daarop volgden hartelijke gelukwenschen en omhelzingen. Allen namen dan plaats aan de tafel.
Felix Lamineur, naast moeder Pieters gezeten, is een man, nog zoo flink en zoo frisch als eerste jonkheid van driemaal zeven; en toch zou niemand zich op zijn goed en verstandig gelaat over zijn echten ouderdom misgrijpen. Schoon is hij niet, en in zijne kleeding zou men te vergeefs iets zoeken dat zweemt naar pronkzucht - die nieuwmodische deugd der nieuwmodische mannen! - en echter kon de eenvoudige jongen aanspraak maken op de beste burgerpartijen van Meulestede en ging het vast dat Francisca vele benijders zou hebben.
Toen hij een en twintig jaar was, had Felix zijnen vader, die schrijnwerker was, verloren. Daar hij reeds tamelijk wel dezes ambacht kende deed hij den stiel voort. Dank aan zijne geleerdheid, mocht hij weldra kleine gebouwen ondernemen, en kwamen er later ook grootere werken in zijne handen. Aan veel eerlijkheid paarde hij eene buitengewone naarstigheid en de stiptste nauwkeurigheid, en zoo won hij dusdanig elks vertrouwen, dat hij eindelijk van 't ondernemen van openbare gebouwen afzag om zich nog alleen die werken aan te trekken, welke de ingezetenen hem als om 't meest kwamen opdragen. Dat hij op die manier in korten tijd zijn vermogen vergrootte, spreekt wel van zelf; en nu was dat vermogen reeds, voldoende om hem bij zijn huwelijk een schoonen uitzet te bezorgen, terwijl het overige aan zijne moeder en zuster toeliet onbezorgd voort te leven zonder werken.