Bij eene plaat van Frans Lauwers.
Toen de reeds zoo gunstig gekende plaatsnijder Frans Lauwers naar buitenlands vertrok als primus van Rome, liet hij ons eene sterkwater studieplaat, langen tijd te voren uitgevoerd, en die wij hier mededeelen, overgebracht op steen omdat de plaat het afdrukken van een groot getal exemplaren wellicht niet zou kunnen lijden en wij de afzonderlijk getrokkene exemplaren (een beperkt getal) voor bijzondere liefhebbers willen bewaren. Deze plaat herinnerde ons aan het lieve verhaaltje van den beroemden Andersen, voor titel voerende: De groote hond, en dat wij hier laten volgen. Zooals men verder bij de lezing zal zien, werd het dier, waarvan er sprake gaat zijn, met zooveel vertrouwen en onachterdochtige overgeving door zijne kleine makkers gestreeld als de goedaardige hond welke Frans Lauwers op zijne plaat heeft afgebeeld.
In eene herberg van eene kleine stad, aldus luidt het verhaal bij Andersen, zat beneden in de gelagkamer een berenleider zijn avondeten te gebruiken. Hij had zijnen ruigen medegezel vastgebonden achter eenen hoop hout, - den armen beer, die geen kind of kraai kwaad deed, hoewel hij er barsch en grimmig genoeg uitzag.
Boven in het uitstek speelden drie kinderen in den maneschijn, het oudste was pas zes, het jongste nog geen twee jaar oud. Trip, trap! klonk het eensklaps op den trap. De deur sprong open. Het was onze harige vriend, die zich achter de houtmijt tamelijk had staan te vervelen en een kijkje wilde nemen in huis. Hij had den weg naar den trap gevonden en kwam daar nu in alle deftigheid het uitstek binnenstappen. De kinderen verschrikten geweldig, toen zij het groote beest zagen, en kropen in eenen hoek. De beer ging naar hen toe, raakte hen even met zijnen snoet aan, maar deed hen niet het minste kwaad.
‘Het is zeker een groote hond,’ dachten de kinderen en