Bedelaars te Londen.
In de groote steden van Engeland maken de straatbedelaars eene zoo aanzienlijke en zelfs weelderige klasse der maatschappij uit, dat zij hunne eigene clubs hebben en in openbare logementen geregelde samenkomsten houden, om vroolijk te dansen en te eten en te drinken. De zaak is eigenlijk niet zoo bevreemdend, wanneer men bedenkt, dat ook de bedelaar een mensch is, die zich gaarne een vroolijken dag wil verschaffen. Niettemin is het altijd een eigenaardig verschijnsel; het kenmerkt het Engelsche volk, dat ook zijne laagste standen het volle genot der menschelijke rechten vergunt, zoo deze niet in strijd zijn met 's lands grondwet.
De beroemde Möser woonde gedurende zijn verblijf te Londen, in gezelschap van den Engelschen tooneelspeler Shuter, een zoodanige bedelaarsfeestdisch bij. Zij verlangden in de club toegelaten te worden, onder voorgeven, dat zij leden der bedelaarsvereeniging waren. Eene dienstmaagd liet hen in de kelderzaal afstijgen langs eene ladder, welke zij terstond daarna weder optrok, uit vrees dat de aankomenden zonder te betalen zich zouden verwijderen. De clubzaal der bedelaars was een tamelijk ruim vertrek, waarin tien zindelijke tafels stonden en waaraan de messen en vorken met kettingjes waren vastgehecht. Men zette den vreemdelingen eene zeer goede soep van ossenvleesch voor, benevens rundvleesch met mostaard, erwten-pudding met spek, twee broodjes van goede soort en twee glazen bier. Ook voor de zindelijkheid der bezoekers werd, volgens de wetten dezer ware republiek, gezorgd, dewijl, voor dat zij zich aan den maaltijd begaven, de waschvrouw hunne hemden vroeg, ten einde ze gedurende dien tijd te kunnen wasschen en drogen, alles te zamen voor eene onbeduidende som gelds. Des Zondags worden geene hemden gewasschen, omdat deze dag gelijk men weet door de Engelschen als rustdag geëerbiedigd en heilig wordt geacht. In de plaats daarvan wordt een half pond ossenvleesch met aardappelen opgedischt.
Ten einde niet erkend te worden en de gewoonten van deze volksklasse te kunnen gade slaan, hadden beide heeren een bedelaarsplunje bij een voddenkoopman gehuurd. De leden der eerzame club hielden de vreemdelingen waarschijnlijk voor bedelaars uit eene andere wijk, ten minste men ging zonder wantrouwen over tot de orde van den dag. Vooreerst telde ieder bedelaar zijne winst van den dag uit. De blinden deden hun geld door het geheele gezelschap tellen, opdat zij door hunne geleiders niet bedrogen zouden worden. Er was geen enkele onder hen, die niet dubbel en driemaal zooveel met bedelen had gewonnen als de vlijtigste ambachtsman op een ganschen dag kan verdienen. Toen de financiën in orde waren gebracht en men den maaltijd geëindigd had, deed ieder bedelaar zich eene kan met porterbier geven, hetwelk werd gedronken op de gezondheid van alle meewarige menschen. Vervolgens maakten de blinden dansmuziek. De bedelaars en bedelaarstere waren zoo geoefend in de danskunst, dat zelfs diegenen, welke den geheelen dag kreupel hadden geloopen, uitmuntend met elkander dansten. De ruwste straatdeuntjes volgden
den dans tot dat de verwachte dorst zich deed gevoelen. Alstoen werd van warm bier en rhum een sterke punsch gemaakt, de nieuwsbladen daarbij gelezen en de avond tot drie ure des morgens met drinken en staatkundige redeneeringen over het ministerie hoogst genoegelijk doorgebracht.
Deze bedelaarsclubs bestaan nog ten huidigen dage en hebben met de meerdere weelde van den tegenwoordigen tijd natuurlijk gelijken tred gehouden.
Even als sommige menschen in bewondering worden opgetogen bij het beschouwen der kleuren van eene tulp of de bonte vlekken van een insect, even zoo ben ik van nature altoos een bewonderaar geweest van vroolijke aangezichten.
Olivier Goldsmith.