Tante Bello troostte de lieve zuster over de misrekening, maar hunne moeder was schier uitzinnig van spijt. ‘Ik kan het niet verkroppen, ik zal het nooit verkroppen,’ riep de oude vrouw gestadig uit; ‘ik zal er van sterven.’
De ziekelijke oude weduwe was inderdaad sterk gekrenkt. Zij had zich zoo gelukkig gevoeld bij de gedachte dat hare dochter eene rijke vrouw was: zij was gekrenkt in haren hoogmoed.
‘Och! moeder lief,’ vleide de goede Bello, ‘al ons jammeren kan immers niet baten; 't is best dat wij met onze zuster overleggen, hoe zij kan gered worden uit haren valschen toestand.
Josefa had twee kinderen. Het oudste was een meisje van twee jaren, het jongste een knaapje van drie maanden. Tante Bello had harer zusters kinderen lief als waren het hare eigene; en vooral voor deze moest er gezorgd worden.
De zaken werden geregeld en de jonge weduwe bleef met harer kinderen het prachtig huis bewonen tot na den rouwtijd, en op verzoek van moeder en zuster kwam zij toen met de kinderen terug in de ouderlijke woning.
‘Bello,’ zei Josefa, toen zij den eersten nacht onder het ouderlijk dak had geslapen, ‘Bello, gij hebt uw geluk opgeofferd om het mijne te bevorderen: ik weet dat uw bruidegom nog altoos op u wacht; noch moeder noch ik mogen langer een stronkelsteen zijn op uwen levensweg.’
‘Het oppassen van moeder vereischt veel zorgen, en gij, lieve zuster, ziet er nog zoo zwak uit, dat gij zelf mijne hulp behoeft,’ bemerkte Bello.
Josefa wist hare edelmoedige zuster te overtuigen en eenige dagen later werd de trouwdag vastgesteld.
Tante Bello was de bruid, en toen kocht zij de schoone torenkap en het zijden kleed.......
Reeds waren al hare bruidskleederen in gereedheid, toen de familie op nieuw werd beproefd.
De lieve tante Bello had zich niet vergist, toen zij zegde dat hare zuster lijdend was. Josefa had eene borstkwaal en die poogde zij voor iedereen te verbergen. Elken morgen ging Bello, die altoos vroeg opstond, op harer zusters kamer om de kinderen te omhelzen; op zekeren morgen, dat is te zeggen, een paar dagen vóór den vastgestelden trouwdag, deed zij haar gewoon morgenbezoek en..... Hier werd het verhaal mijner moeder afgebroken door tranen en gesnik. En, vervolgde zij na eene poos, zij vond mijne moeder, hare lieve Josefa, schier levenloos. Zij was gedurende den nacht door eene zoo hevige bloedspuwing overvallen, dat de kracht haar ontbroken had om iemands hulp in te roepen. Zij kwam echter genoeg bij om met hare zuster te spreken.
‘Bello,’ smeekte zij, wilt gij voor mijne kinderen zorgen? zult gij ze niet overleveren in vreemde handen?’
‘Dat beloof ik u, dat zweer ik u,’ snikte de edelmoedige zuster, ‘maar gij zult genezen, Josefa, God zal uwe dagen verlengen, gij moet leven voor uwe kinderen.’
Alles was voorbij. Mijne arme moeder was dood en begraven, en nu kwam de bruidegom zijne bruid opeischen.
‘Lieve Bello,’ zoo sprak hij haar aan, ‘welken dag verkiest gij voor de bruiloft?’
‘Gij kunt dien zelf bepalen,’ was het antwoord; ‘doch bedenk u goed, als wij trouwen neemt gij eenen grooten last op u.’
‘Uwe moeder is rijk genoeg om zich door anderen te doen verzorgen,’ bemerkte hij.
‘En de kinderen?’ zei tante en zij keek hem vlak in de oogen: ‘ik heb mijne stervende zuster plechtig beloofd, dat ik ze niet zal overleveren in vreemde handen.’ De bruidegom rimpelde het voorhoofd en zijn gelaat drukte spijt en misnoegen uit.
‘Welk eene onvoorzichtigheid!’ stamelde hij, ‘want naar ik hoor, hebben hunne ouders niet genoeg achtergelaten om hun eene behoorlijke opvoeding te geven.
De man velde zijn eigen vonnis.
‘Bello,’ hernam hij na eene poos, ‘gij moet toch denken dat gij nog zoo jong zijt, dat wij zelf veel kinderen kunnen krijgen. Wij moeten ons daarover bepeinzen.’
Bepeinzen! neen, dat moest ze niet, de arme tante; haar besluit was reeds genomen. Zij beminde haren bruidegom met eene belanglooze liefde, niettegenstaande hij wat inhalig van aard was: zij had hem lief genoeg om, wat haar zelve betrof, al zijne gebreken te verdragen; hij was hare eerste liefde, de man van haar hart, het leven van haar leven. Maar de kinderen! zij gevoelde dat zij te kiezen had tusschen de heilige belofte die zij hare stervende zuster had gedaan en haren bruidegom. En gelijk ik zooeven zegde, haar besluit was genomen, hij had zijn eigen vonnis geveld, het huwelijk sprong af.
Mijn broeder en ik hadden eene andere liefderijke moeder.
Wanneer de bruidegom weg was, sloot de arme bruid de kast waar de trouwkleederen in hingen; daar moesten zij blijven hangen tot aan haren dood, en als ik in jaren gevorderd was, droeg zij mij den last op, die met haar te begraven. Denk wat ze geleden heeft, die arme tante Bello; weinige oogenblikken vóór haren dood heeft ze mij nog verklaard dat de verstootene nog altoos de bruidegom was van haar hart. Om de belofte aan hare zuster gedaan, en uit liefde tot ons heeft zij alles ten offer gebracht.
‘O nu weet ik,’ sprak ik eindelijk, ‘waarom tante Bello in haren hoogen ouderdom zoo schoon is gebleven: het was de glans harer schoone ziel die uitstraalde in hare oogen, het was de adel van haar hart, die zich afspiegelde op haar gelaat. Zij heeft zich zelven verloochend, om anderen gelukkig te maken, en daarom zal zij eeuwig gelukkig zijn.’
‘Ja, daar, waar zij allen die het goede hebben gewild, elkander zullen wederzien,’ verzekerde mijne moeder snikkend.
O! hoeveel jaren zijn er verloopen sinds ik die geschiedenis leerde kennen van tante Bello, hoeveel lief en leed heb ik sinds doorleefd, en toch bleef hare beeltenis mij altoos voor den geest zweven. De stempel die het goede in de ziel print, wordt nooit uitgewischt.
Vrouwe Courtmans, geboren Berchmans.