De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Geeraard van Wolsschaten.Buiten het vroeger door ons besprokene werk De doodt vermaskert enz.,Ga naar voetnoot(1) en het Antwerps Lusthofken, vermeldt het nieuw Biographisch Woordenboek der heeren Huberts, Elberts en Van den Branden een derde dichtwerk van G. Van Wolsschaten, namelijk den Triumph van de XXXVI Heiligen wiens reliquien syn rustende in S. Salvator binnen Antwerpen, in verscheyde Liedekens voorghestelt door G. Van Wolsschaten, waarby noch eenighe andere devote Liedekens. Antw. 1674.
Thans komt de vraag, welke der Van Wolsschatens voor den dichter moet gehouden worden? Was er meer dan één dichter van denzelfden naam? - De Liggeren der St.-Lucasgilde, door de heeren Rombouts en Van Lerius in het licht gegeven, brengen ons in kennis met drie verschillige Van Wolsschatens, die den voornaam Geeraard hebben gedragen. De eerste, echtgenoot van vrouw Everwyns, die in 1624-25 deken was van de St.-Lucasgilde, overleed den 26n October 1634 (Ligg. i, blz. 66, 390, 605). WillemsGa naar voetnoot(1) en, na hem, Witsen-Geysbeek,Ga naar voetnoot(2) vermoedden dat deze de dichter was van De doodt vermaskert en het Lusthofken, doch geheel ten onrechte, als ten volle blijkt uit het jaar zijns overlijdens; eerst menige jaren nadien verschenen die werken. De tweede Geeraard, zoon van den voorgaande, geboren 13 Mei 1603, en in de Liggeren vermeld onder den naam van G.V.W. den Jongen, werd meester boekdrukker in 1625, volgde zijnen vader op in den boekhandel en de drukkerij, en stierf den 28n December 1660. Den 31n derzelfde maand werd hij in de St.-Michielskerk begraven. (Ligg. i, 611, ii, 320.) Deze wordt door de schrijvers van het bovengenoemd nieuw Biographisch Woordenboek opgegeven als dichter der drie gemelde werkjes. Het valt echter niet moeielijk te bewijzen, dat deze vooreerst de dichter niet is van het Antwerps Lusthofken. Men heeft slechts het boekje open te slaan, en men ziet, niet alleen dat het eerst in 1661, dat is na het overlijden van dezen tweeden Geeraard werd gedrukt, maar ook dat verschillige der chronicons, lofdichten, enz. die het voorafgaan en die eenen nog levenden persoon bedoelen, hetzelfde jaartal opgeven. Zoo wordt daar bijvoorbeeld Door nICoLaUs oMasUr een epigramma gedicht aen Den rIJMVLoeIIghen gheest-rIICken poeet; een lofdicht van D. Erasmus van Riemen dagteekent van 11 Juli 1661 en wordt toegestuurd, niet tot den overledenen zestiger, maar tot den verstandighen Jongelinck ende zoet-vloeyenden poeet. Het boek is versierd met het portret van den dichter, dat wij hiernevens den lezer voor oogen stellen. Die jeugdige wezenstrekken die gij hier ziet, zijn zeker het afbeeldsel niet van eenen man van straks zestig jaren. Houdt men Geeraard den tweede voor den dichter, dan is er, tusschen het titelblad waar men leest dat het werk verscheen bij de Weduwe en d'erfgenaemen van G.v.W., en hetgene verder bij een der lofdichten gezegd wordt, dat het bij hem, dat is bij den dichter, werd uytghegeven, eene tegenstrijdigheid die aanstonds verdwijnt als men veronderstelt dat een derde Geeraard, erfgenaam van Geeraard den tweede, de schrijver is van het werk. De dichter van het Lusthofken is dus niet onwaarschijnlijk de derde Geeraard Van Wolsschaten, die in 1655-56 voorkomt als wijnmeester in de St.-Lucasgilde en den 28n October 1658 wordt aangenomen als lid van de Sodaliteit der bejaarde Jongmans. (Ligg. ii, blz. 268 en 274.) Als men in aanmerking neemt, dat de Triumph der XXXVI Heylighen in 1674 het licht zag, dan kan men met reden vermoeden, dat ook dit boek aan Geeraard III moet toegeschreven worden. Wat de hierboven besprokene lofzangen betreft, deze schijnen het werk niet te zijn van den dichter van 't Lusthofken; immers dezes kenspreuk was Leeft in vrede, terwijl de schrijver van gene de woorden Croon tot loon tot leuze had verkoren. Daarenboven, zij werden gedicht in 1642, hetgeen ons doet besluiten dat zij aan Geeraard den tweede toebehooren, even als de Doodt vermaskert, waarvan, volgens eene aanteekening bij PironGa naar voetnoot(3), eene eerste uitgaaf verscheen in 1644. F.W. |
|