Het Loofhuttenfeest der Joden.
De Hebreeuwsche maand (Tisri), die gelijk staat met onze maand September, opende bij de Joden het burgerlijk jaar. Zulks werd door een feestelijk bazuingeschal alom aangekondigd. In het begin dezer maand vierde men de plechtigheid der eerste tempelwijding, alsmede het blijde Loofhuttenfeest, dat voor de Joden het vreugderijkste van het jaar was. Gedurende eene week woonden zij in hutten uit boomtakken en loofwerk samengesteld, zooals op bovenstaande houtsnede is afgebeeld. Iederen morgen ging een priester, door eene schaar levieten vergezeld, naar de fontein Siloë en schepte er water met een gouden beker. Dan droeg hij hetzelve langs de waterpoort den tempel binnen, waar hij bij het geschal der zilveren feesttrompetten werd ontvangen. Daar plengde hij 't water als dankoffer op het altaar, terwijl de levieten zegeliederen zongen met begeleiding van fluiten. Inmiddels toog het gansche volk, met palmtakken en wilgetwijgen in de hand, feestelijk om het brandofferaltaar. Als het ‘Hosanna’ dat iedere strophe der psalmen sloot, zich deed hooren, werden de takken met luid gejubel opgeheven en rondgezwaaid door de menigte: dan bewoog zich een bosch van wemelend loover in de wijde voorhoven des tempels en aller hart trilde van eene onbeschrijfelijke aandoening.
Met deze plechtige feestviering riep het volk de zeventig palmboomen en de twaalf waterbronnen van Elim in het geheugen terug, waarneffens zijne voorvaderen, aan de slavernij van Egypte ontsnapt, hunne legertenten opsloegen.
(Jamar. Maria, M.v.J.)
Van het Loofhuttenfeest is er spraak in het tweede boek van Esdras viii. 14 enz.: ‘En zij vonden geschreven in de wet, dat de Heer geboden had door Mozes, dat de kinderen van Israël in looveren tenten zouden wonen op het feest in de zevende maand. En zij lieten het verkondigen en uitroepen in al de steden en te Jerusalem, en zeggen: Gaat uit op de bergen en haalt olijftakken en takken van het allerschoonste hout, myrrhetakken, palmen en takken van dichte boomen, opdat men looveren tenten make, zooals het geschreven staat. En het volk ging uit en haalde, en maakte zich looveren tenten, elk op zijn dak, en op zijne zaal, en in de voorzaal van het huis Gods, en in de straat der waterpoort, en in de straat der poort van Ephraïm. En geheel de vergadering dergenen die van de gevangenis waren wedergekeerd, maakten hutten van meien, en woonden daarin. Want de kinderen van Israël hadden, sedert den tijd van Josuë, zoon van Nun, tot dezen dag toe, alzoo niet gedaan, en 't was eene groote blijdschap. En men las alle dagen in het wetboek Gods, van den eersten dag tot den laatsten, en men hield feest gedurende zeven dagen, en op den achtsten dag was't de verzameling der giften, zooals het behoort.’