welke onder toezicht eener ambtelijke commissie van magistraten en rechtsgeleerden werd uitgegeven.
Wanneer het voorzetsel en het lidwoord worden samengetrokken, wat van in de xvie eeuw ook geschiedt, dan wordt dit versmolten woord insgelijks met eene hoofdletter begonnen, daar dit eerste gedeelte van den naam dan altoos met het tweede gedeelte of naamwoord vereenigd is, als in Verreyck, Verryt, Terschuren, Terweyden, enz.
Eerst na 1720 beginnen sommigen het voorzetsel van hunnen naam met eene groote letter te doen drukken, als Della faille, die eene groote D bezigt bij het voorzetsel, dat aan het lidwoord is gevoegd en verder het hoofdwoord, dat nochtans van het vorige gedeelte van den naam gescheiden is, met eene kleine f aanvangt.
Aldus handelen ook De Baltin, De Man en anderen, die dan eens voorzetsel of lidwoord met eene groote en dan weer met eene kleine letter aanvangen, maar nog steeds voor den eigentlijken naam de hoofdletter bezigen.
Hieruit blijkt, dat het gebruik van kleine letters alsdan geenszins tot kenteeken van adeldom diende, aangezien bovengemelde familiën tot den adel behoorden.
Willekeur of ordeloosheid heerscht voort tot onder het bewind der Fransche Republiek; want dan ziet men nog dikwijls kleine of groote letters aan de lidwoorden der namen van de Antwerpsche magistraten, als: de Haan en de Moor, en ook Jacques van Hoorebeke, Vertaelder per interim van het Departement, gebruikt eene kleine v aan den van zijns naams.
Na de Fransche beheersching is het schier algemeen gebruik geworden aan het voorzetsel of lidwoord, van niet tot den adel behoorende familiën, eene hoofdletter te stellen, terwijl de eigentlijke naam zelve die verliest, aangezien dan de gansche naam niet zelden aaneen wordt gedrukt, als: Demartelaer, Vandernoot, Dehont, Decort, Debie, Vanlaer, enz.
In de geschrevene handteekens van dien tijd, en ook later, heerscht er voortdurend twijfel of willekeur, en tot op den dag van heden schrijven leden van eene en dezelfde familie hunne namen gansçh verschillend in wat aangaat het gebruik der groote of kleine letters.
Er blijkt derhalve uit onze opsporingen:
1. | dat het van in de Middeleeuwen tot in de voorlaatste eeuw regel was, voorzetsel en lidwoord met kleine letters te schrijven, gescheiden van den hoofdnaam, die van in het midden der xve eeuw met eene groote letter aanving; |
2. | dat, waar voorzetsel en lidwoord werden samengetrokken, het met eene hoofdletter begon, daar de gansche naam alsdan werd aaneengeschreven; |
3. | dat er sedert de xviie eeuw tot heden verschil en volslagen willekeur heerscht in het gebruik der hoofdletters in familienamen, en: |
4. | dat het diensvolgens noodig is het oud gebruik, dat, vooral in de xvie eeuw, algemeen en ambtelijk erkend scheen, weer aan te nemen en in zwang te brengen, voor zooveel zulks mogelijk is, door de Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde. |
Antwerpen.
F. Jos. van den Branden.