De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijPieter Coecke of Coeck.De op de volgende bladzijde voorkomende beeltenis is het portret van den man aan wien men den Antwerpsche Reus verschuldigd is, welke sinds drie eeuwen tot sieraad der versieringen en ommegangen dient. In 1869, blz. 113, hebben wij het afbeeldsel van den Reus gegeven, zooals hij tot ons is gekomen en vooraleer hij bedorven was; in 1872 onderging dit beeld eene herstelling die volstrekt niet gelukkig was; wij verwezen in 1869 naar verschillende artikelen, over den Reus verschenen en maakten eene verkeerde terechtwijzing nopens het geboortejaar van P. Coecke, voortgaande op eene opgaaf van de Liggeren der Sint-Lucas-gilde, welke eene drukfout is gebleken te zijn. Coecke's geboortedag staat bij de geloofwaardigste schrijvers aangeteekend op den 14n Augustus 1502. Er is, zeggen de heeren F. De Potter en J. Broeckaert,Ga naar voetnoot(1) over zijne familie veel verkeerds geschreven. Pieter Coecke, had een begoed burger tot vader. Na gedurende eenigen tijd bij Bernardus Van Orley, te Brussel, te hebben leeren schilderen, vertrok hij rond 1519 naar Italië en keerde tien jaren later als een bekwaam kunstschilder uit dit land naar zijne geboortestad terug. Hij trouwde met eene Aalstsche juffer (haar naam is niet gekend), doch verloor zijne gade door den dood, na eene tweejarige echtverbintenis. Na dit wreede verlies ging Coecke zich te Brussel vestigen, waar zijn oude meester nog leefde en kwam aldaar in betrekking met de rijke tapijtwevers Van der Moeyen, die hem voorstelden, voor hunne rekening eene tapijtweverij te gaan oprichten in Konstantinopel, om de mededinging te beproeven tegenover de tapijten van Smyrna en Alexandrië, welke geene andere verdiensten hadden dan de levendigheid hunner kleurenen hun fluweelachtig voorkomen. Coecke, die, zoo 't schijnt, het werkhuis van Brussel reeds zijn talent had geleend, nam het voorstel aan en vertrok met een aantal werklieden naar de hoofdstad van het Turksche rijk in 1533. Eenigen beweren dat Karel V aan deze onderneming niet vreemd was en dat hij, fier op den nijverheids- en kunstroem zijns lands, deze onderneming in de hand werkte om den naam van België in het Oosten nog meer bekend te maken. Volgens de meeste levensbeschrijvers, die op dit punt verhaalden wat zij gelezen hadden bij K. Van Mander, zou de onderneming geheel mislukt zijn, doordien de wet van Mahomed niet toelaat menschen of dieren af te beelden. Een boek getiteld: Urbes proecipuae totius mundi, geschreven in 1574 door G. Braun, en aangehaald door den heer J. de St-Genois, stelt de zaak geheel anders en wel op de volgende wijze voor: ..... ‘Pierre d'Alost a encore escrit un autre livre intitulé: Ectypa de vita et moribus Turcorum, c'est-à-dire contrefacture, échiffrement de la vieet des moeurs des Turcs, qui est certainement une oeuvre digne d'estre veue, auquel il a mis ce qu'il observe des moeurs des Turcs, tandis qu'il se tinct à Constantinople, où il fut si cher à l'empereur Soliman, pour l'excellence de son art, qu'iceluy ne pensant poinct à son Alcoran, voulust estre contrefaict de sa main; puis luy ayant faict de sa main propre de grands présents et dignes de la libéralité et magnificence royalle, des anneaux, pierres précieuses, chevaux, habillements, de l'or et des serviteurs, le licentia fort honorablement. De ces dons du grand Turc, il achepta à Bruxelles des rentes annuelles, etc.’ Hoe of het zij, onze schilder verbleef lang genoeg te Konstantinopel om er zich de Turksche taal eigen te maken en tevens het geheim te leeren kennen van de bereiding der kleuren, waarmede men in het Oosten zijden en wollen stoffen verfde. Hij ontwierp er ook zeven teekeningen, tien platen vormende, welke later op hout gesneden het licht zagen en in 1873 te Londen heruitgegeven werden door | |
[pagina 97]
| |
William Stirling Maxwell, in één boekdeel groot in folioGa naar voetnoot(1). Voor zooveel men weet, bestaat van den oorspronkelijken druk der platen nog slechts één volledig exemplaar, namelijk in 't Britsch museum. Het is dit exemplaar (de platen zijn op lijnwaad geplakt) welk voor de nieuwe uitgaaf van 1873 heeft gediend. Volgens opgaaf van H. Heymans in den Bibliophile belge van 1874, zijn de onderwerpen
Teekening en houtsnede van Ed. Vermorcken.
der platen als volgt: 1o Een legerkamp (volgens Van Mander zou Coecke zich in deze voorstelling hebben afgebeeld in de gedaante van eenen soldaat, die een vaandel en eenen boog houdt), 2o Eene karavaan (een lange trein beladene paarden), 3o Turksche maaltijd (5 mannen, rechts ruiters), 4o Turksche feesten bij de nieuwe maan; 5o Begrafenis op het platteland; 6o Besnijdingsfeest; 7o Optocht van den Grooten Turk met zijne janissaren. De redenen, welke Coecke bewogen naar zijn vaderland terug te keeren, zijn onbekend; in onzen jaargang 1869, blz. 114, hebben wij aangeteekend dat hij in 1537-1538 het dekenschap der Lucasgilde bekleedde; kort daarna ging hij een tweede huwelijk aan met Marijken Verhulst, anders geheeten Bessemeers, van Mechelen, eene kunstenares die met waterverf schilderde. Zijne eerste vrouw had hem eenen zoon nagelaten en de tweede schonk hem omtrent 1540 eene dochter die later de vrouw werd van zijnen leerling Pieter Breughel den oude. Na Van Orley's overlijden volgde hij dezen meester op als hofschilder van keizer Karel. Ter loops zij hier aangestipt, dat Coecke zich ook met glasschildering heeft bezig gehouden. De eigenhandige quitantie die hij afleverde voor glasschilderingen, door hem uitgevoerd in de Antwerpsche hoofdkerk, wordt in de koninklijke bibliotheek te Brussel bewaard. In de laatste jaren zijns levens schijnt hij eene bijzondere werkzaamheid aan den dag te hebben gelegd. Van dien tijd noeten, zoo wordt beweerd, vele zijner portretten en altaarstukken dagteekenen, benevens een aantal teekeningen en geschriften. Het verdient wel als iets geheel buitengewoons te worden vermeld, dat er thans geene enkele schilderij meer bekend is als voortkomstig te zijn van Pieter Coecke. Vroeger schreef men eene Kruisafdoening in het museum te Brussel aan hem toe; maar zulks is in de laatste uitgave van den catalogus niet herhaald. Wat Cornelis de Schryver (Grapheus) over Coecke als maker van den Antwerpschen Reus zegde, kan men lezen in de Vlaemsche school van 1864, blz. 142. Aan het huis Den grooten zot, omtrent het jaar 1544 te Antwerpen voor rekening van den ontvanger Willem de Moelenere gebouwd, leverde Pieter Coecke, volgens P. GenardGa naar voetnoot1, een aantal bouwkundige versierselen, eenevorstenwoning waardig; de zalen werden versierd met prachtige schoorsteenmantels uit gehouwen steen, de gewelven met schilderwerk, de gangen, opene plaatsen en zalen met fonteinen. Gemeld huis, waarin thans het Antwerpsch atheneum is gevestigd, werd op het einde der xviiie eeuw, toen het tot refugie der abdij van Tongerloo diende, verwoest. Eenige voorwerpen, die men aan het talent van P. Coecke toeschrijft, zijn gedeeltelijk bewaard gebleven; daartusschen telt men den prachtig gebeeldhouwden schoorsteenmantel, die tegenwoordig de zaal van het schepenencollege, op het Antwerpsch stadhuis, versiert; een gelijksoortig kunstwerk berust in het museum van oudheden op het Steen te Antwerpen, benevens draagbeelden en half verheven houtsneewerk, voortkomende van eene galerij uit voormelde refugie, Op de schouw van het Antwerpsch stadhuis is afgebeeld: De verlossing des menschelijken geslachts door de offerande van den Godmensch. In het midden ziet men | |
[pagina 98]
| |
het laatste avondmaal, half verheven gewerkt, met 51 figuren, tusschen twee standbeelden op een voetstuk. In 't bovendeel - er zijn drie vooruitspringende deelen - vier op zuilen staande beelden, waarvan de middelste Mozes en Josuë schijnen voor te stellen; daartusschen de hooggewerkte voorstellingen van de Offerande van Abraham, de Aanbidding van 't koperen serpent en de Kruisiging. De mantel der schouw rust op twee pilaren van de Dorische orde, versierd met beelden; de zijkanten zijn ook in drie vakken verdeeld en prachtig versierd; in de nissen ontbreken de beelden. De schouw van 't voormelde oudheidkundig museum is in denzelfden trant en verbeeldt de Geschiedenis van Loth, maar het middenstuk ging ongelukkiglijk verloren. Van de belangrijke werken, uitgevoerd onder de leiding van P. Coecke, ter gelegenheid der plechtige intrede van prins Philips van Spanje in 1549, toen de welbekende door Pieter Coecke gemaakte Reus uit den Antwerpschen ommegang voor de eerste maal op de Grootemarkt te Antwerpen verscheen, zijn ons de afbeeldingen door de gravuur bewaard geworden. (Zie de Vlaemsche school van 1864, blz. 142, of Torfs' Feestalbum van Antwerpen.) Pieter Coecke gaf een werk uit getiteld: Die inventie der Colommen met haren Coronementen ende maten vt Vitruvio ende andere diversche auctoren opt cortste vergadert voer schilders, beeltsniders, steenhouders, etc. met privilegie. Aan het hoofd: Ter begheerten van goeden vrienden uitgegheven door Peeter Coecke van Aelst, an mdxxxix men-febr., tot Antwerpen, in 8o. Dit boek beleefde vier uitgaven tusschen 1539 en 1626. De uitstekende kunstbeoefenaar woonde nog te Antwerpen omtrent het jaar 1550; hij overleed te Brussel den 6n December 1550 en werd begraven in de niet meer bestaande St.-Goorikskerk, waar zijne weduwe een denkmaal ter zijner nagedachtenis liet oprichten. D.V.S. |
|