De Vlaamsche School. Jaargang 23(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het viooltje. 't Stond op de wei, zoo klein het was, Verscholen tusschen 't malsche gras, 't Bevallig, 't schoon viooltje. Daar kwam een jonge herderin, Met lichten stap en blij van zin, Zij trad, zij trad Al zingend langs het pad. ‘Och,’ dacht 't viooltje, ‘ware ik thans De bloeme met den schoonsten glans, En niet het klein viooltje, Ik werd door 't lieve kind geplukt En zacht aan hare borst gedrukt, Ik vroeg, ik vroeg, Een oogwenk was genoeg!’ Het meisje kwam met blijden lach, En zonder dat ze 't bloempje zag, Trad ze op het arm viooltje. Vol blijdschap zong het stervend nog: ‘Al sterf ik nu, zoo sterve ik toch Heel zoet, heel zoet Door haren kleinen voet.’ (Naar Goethe.) J. Staes. Vorige Volgende