De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Jozef-Frans KluyskensGa naar voetnoot(1).De man, wiens portret wij hiernevens drukken, was een der knapste heelmeesters des lands, geboren te Aalst den 9n September 1771. Na zijne middelbare studiën te hebben gedaan in het college te Ath, bestemde zijn vader, die toen heelmeester te Erpe was, hem tot het zilversmidsambacht; doch meer neiging gevoelende
Jan-Frans Kluyskens.
Teekening en houtsnede van Ed. Vermorcken. voor het beroep, waarin hij later zoozeer zou uitschitteren, ging hij in 1788 naar het Collegium medicum te Gent, alwaar hij in 1791 de gouden medaille won, door het stedelijk magistraat voor de beste oplossing eener vroedkundige quaestie uitgeloofd. Toen hij 21 jaar oud was, trad hij als bataillons - heelmeester in Oostenrijkschen dienst, en woonde het gevecht bij van Croixaux-Bois, in Champagne, alwaar hij gevaarlijk gekwetst werd. Men voerde hem naar Longwy, in welke stad hij na zijne genezing aan het hospitaal bleef gehecht, tot op het oogenblik dat de Oostenrijkers deze plaats voor de Franschen ontruimden. Na den veldslag van Jemmapes keerde Kluyskens voor eenigen tijd naar zijne haardstede terug, en ging van daar naar Parijs, om er zich in zijne beroepskennissen te volmaken. In 1794 nam hij als majoor-heelmeester dienst in het leger der Bataafsche Republiek. Twee jaren daarna vestigde Kluyskens zich voor goed in de stad Gent en volgde er in het ambt van leeraar der ontleedkunde bij de geneeskundige school den beroemden Coppens op. De plaats van heelmeester in het ziekenhuis te Gent werd hem te zelfden tijde toevertrouwd. Kluyskens wist zich weldra in deze nieuwe dubbele betrekking eervol te onderscheiden. In 1797 liet hij een door hem uit het Engelsch overgezet werk van Benjamin Bell in de moedertaal verschijnen, vier jaren daarna opgevolgd door eene merkwaardige Verhandeling over de koeypokinenting, vrucht zijner eigene waarnemingen, en welke door het staatsbestuur overal kosteloos werd uitgedeeld, om de tot dan toe nog weinig gevolgde koepokinenting bij het volk aan te bevelen. Zijne pogingen onder dit opzicht werden met den besten uitslag bekroond. Eene vertaling van een nieuw Engelsch werk over de verloskunde, door Thomas Denman, verscheen van hem in 1802, en drie jaren later stichtte hij de Annales de littérature médicale étrangère. Deze uitgaaf, van welke mag gezeid worden dat zij eenen machtigen invloed op de geneeskundige studiën hier te lande heeft uitgeoefend, ware alleen genoeg om Kluyskens eenen duurzamen roem te verzekeren. Verscheidene geneeskundige geleerden, als Vrancken, van Antwerpen, Chortet, van Brussel, Rasori, van Milanen, Bouchel, van Gent, en Dubar, van St-Nicolaas, behoorden tot zijne medewerkers. Het laatste (9e deel) verscheen in den Haag ten jare 1815, onder den titel: Annales de littérature médicale étrangère et nationale, onder andere met bijdragen van dokter Kesteloot. In 1810-1811 vertaalde Kluyskens het sindsdien zooveel besprokene boek vn Darwin, aan hetwelk hij voor titel gaf: Zoonomie, ou lois de la vie organique (4 deelen in-8e). Hij gaf van dit werk tevens eene Analyse uit, doch het 5e deel, dat 's vertalers aanteekeningen en aanmerkingen moest bevatten, kwam niet van onder de pers. De jaarboeken van het koninklijk Instituut der Nederlanden, van hetwelk hij sedert 1816 deel uitmaakte, namen van den geleerden professor drie merkwaardige studiën op. De reeds gevestigde roem van Kluyskens als schrijver verhoogde nog ter gelegenheid der uitgaaf zijner Matière médicale pratique, in 1824 en 1826. In 1833, na de eerste verschijning van de cholera hier te lande, gaf hij uit: Quelques réflexions sur la nature et le traitement du Cholera Morbus épidémique de l'Inde. Als leeraar en heelmeester was Kluyskens een der verdienstelijkste mannen van zijnen tijd. Nasedert 1802 te zijn | |
[pagina 82]
| |
gelast geweest met den heelkundigen leergang in hetzelfde gesticht, waarin zijne buitengewone bekwaamheden hem op 25jarigen ouderdom eenen leeraarsstoel hadden verschaft, droeg men hem in 1806 de plaats op van professor der ziektekunde, der kunstbewerkingen en der clinische geneeskunde in het ziekenhuis te Gent; daarna werd hij leeraar aan de geneeskundige middelbare school van het departement der Schelde, waar hij de kruid- en natuurkunde ouderwees; later leeraar der heelkunde aan de nieuwingerichte geneeskundige school van hetzelfde departement, en vervolgens, in 1817, buitengewone en in 1829 gewone leeraar van cliniek, heel- en vroedkunde aan de hoogeschool derzelfde stad, tot welker oprichting hij niet weinig heeft medegeholpen, en waarvan hem tweemaal het rectoraat werd toevertrouwd. De invoering van het onderwijs der heelkundige cliniek bij de hoogeschool te Gent is hoofdzakelijk te danken aan Kluyskens, gelijk men het aan zijne ijverige bemoeiingen verschuldigd is dat Gent eene vroedkundige school bekwam. Hij werd in 1816 lid der provinciale staten voor de stad Gent en trad later aldaar ook in den gemeeteraad. De koninklijke academie van geneeskunde telde hem van in den beginne harer oprichting onder hare leden. De naam van Kluyskens is, om zoo te zeggen aan bijna al de groote maatregelen van openbare gezondheid, aan al de groote wetenschappelijke hervormingen te Gent en voor een groot deel inde provincie Oost-Vlaanderen vastgehecht. In zijne hoedanigheid van opperheelmeester des Nederlandschen legers, onmiddellijk na de ontruiming van ons land door de Franschen, en vooral bij de verpleging der talrijke gekwetsten na den slag van Waterloo, waarbij hij niet min dan driehonderd afzettingen bewerkte en meer dan negen duizend wonden verbond, maakte hij zich zoo verdienstelijk, dat koning Willem hem tot ridder van den Nederlandschen Leeuw verhief, en hij van den koning van Pruisen eenen gouden met diamanten omzetten ring ten geschenke kreeg, als een blijk van 's vorsten hooge voldoening voor de zorgen, aan Pruisische soldaten bewezen. De koning der Belgen vereerde hem in 1838 met het ridderkruis zijner orde. Kluyskens eindigde zijnen schitterenden levensloop den 24n October 1843. Zijn marmeren borstbeeld, door De Vigne gebeiteld, werd op kosten van het staatsbestuur in de zaal der koninklijke academie van geneeskunde, te Brussel, geplaatst, en zijn borstbeeld in brons, door Parmentier, in het kabinet der heelkundige toestellen aan de Gentsche hoogeschool, van welke verzameling Kluyskens de grondlegger is geweest. Een eermetaal werd aan zijne nagedachtenis toegewijd en het bestuur der stad Gent gaf zijnen naam aan de straat bij 't nieuw burgerlijk gasthuis. F. de Potter en J. Broeckaert. |
|