De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijAdolf Alexander Dillens.Bovengenoemde kunstschilder werd op 2 Januari 1821 te Gent geboren. Zijn vader was haarsnijder en baardscheerder. Adolf toonde al van zeer jong veel aanleg voor de teekenkunst; met ander onderwijs bleek hij niet zeer ingenomen te zijn. Van toen hij nog op het Gentsche atheneum was, - hij bleef er zeer korten tijd, - maakte hij reeds teekeningen die hem eenig geld opleverden. Zijn kunstonderwijs was hij verschuldigd aan zijn ouderen broeder Hendrik, overleden te Elsene, den 4n December 1872. Weldra onderscheidde zich de jonge Adolf in het schilderen van huiselijke tafereeltjes en door geestig met de pen uitgevoerde teekeningen. Van deze prijkt er eene penteekening van hem in een der letterkundige albums in 1840 te Antwerpen verloot voor de bekostiging van den dusgenaamden Rubenswagen. Een zijner eerste tafereelen, door den heer De Cocq, te Gent, aangekocht, stelde een Tooneel uit Rembrandts leven voor. Op de Mechelsche tentoonstelling van 1838 prijkten twee zijner stukken: Eene herberg der 17e eeuw en Het gelukkig huisgezin. Te Luik stelde hij hetzelfde jaar ten toon: De oude muzikant en De goede vader. Het volgende plaatje, door A. Dillens geteekend, geeft een goed gedacht van de opvatting en samenstelling zijner eerste schilderijtjes. Dillens' eerste kunstenaarsjaren kenmerkten zich, gelijk bij de meeste kunstbeoefenaren, door vele moeielijkheden. Modellen, kleederen en andere noodzakelijke dingen voor het maken van eene goede schilderij, kosten veel geld en daarvan zijn jonge schilders in den regel minder rijkelijk voorzien. Hoe Adolf Dillens zich in dit opzicht, wat betreft de modellen, wist te behelpen, moge blijken uit het volgende niet onaardig voorval uit de jaren van zijn begin, ons dezer dagen medegedeeld door een van des schilders vrienden. Een ongeval was overkomen aan een rijtuig, te Gent, in de straat waar Dillens zijne werkplaats had; de twee paarden waren gevallen en de koetsier kon ze, ondanks alle moeite, niet weder recht krijgen. Eensklaps verscheen er ter plaatse een geheel naar middeneeuwschen eisch uitgedoscht ridder, die den koetsier toeduwde: ‘Dommerik, ik zal u toonen, hoe ge dat doen moet!’ En in een oogwenk had onze ridder de paarden te been. Wie hij was? - Niemand anders dan.... vader Dillens, die, voor zijnen zoon poseerende, door een venster had opgemerkt wat er voorviel, en, hulpvaardig als hij was, toegeloopen kwam om een handje te helpen, zonder zich den tijd te gunnen zijn gehuurd harnas te ontgespen of zijnen helm met neergeslagen vizier af te leggen. Op de Antwerpsche tentoonstelling voor den hoogergemelden Rubenswagen in 1840 prijkte een stuk der gebroeders Dillens, voorstellende: De jonge graaf van Gelder in het bosch van Hannut. Van Adolf waren te Gent in 1841 tentoongesteld: Werving in de 16e eeuw, Het minnebriefje en Gerem Goethals, drie maagden uit de handen der Mooren verlossende, bewerkt naar eene romance van den dichter Prudens Van Duyse. Gerem Goethals prijkte in 1842 op de Brusselsche tentoonstelling, benevens Eene modepop (kleeding der 18e eeuw) en Een kermiszondag in Vlaanderen in de 17e eeuw. In 1843, prijkten van A. Dillens op de Gentsche tentoonstelling eene Liefdeverklaring en op die te Antwerpen, eene Vaderlijke vermaning. De kritiek van dien tijd noemde het laatst- | |
[pagina 30]
| |
genoemde stuk zeer verdienstelijk, doch zou verlangd hebben ‘hedendaagsche kleedingen in het gewrocht te zien.’ Dit was het juist wat Adolf Dillens niet in den smaak viel. De nieuwere modes vonden geene genade in zijne oogen en hij zelf week er in zijne eigene kleeding zoover mogelijk van af. Gebrek aan aanmoediging deed Hendrik en Adolf Dillens besluiten hunne geboortestad te verlaten. Zij kwamen zich in 1844 met der woon te Antwerpen vestigen in de Sint-Annastraat, nr 1983 (thans nr 32). Hier togen zij moedig aan den arbeid. De schilderkunst beleefde toen haar dusgenaamden romantischen tijd. Te Antwerpen waren Wappers, De Keyser, Kremer en De Braekeleer de helden van den dag. Lucia van Lammermoor en een Troep Gitanos zijn twee stukken van omtrent dien tijd geschilderd. De op de Gentsche tentoonstelling van 1842 onverkocht geblevene Kermiszondag in Vlaanderen werd op die van 1844 voor de verloting aangekocht. Gedurende zijn verblijf te Antwerpen, heeft Adolf Dillens veel op hout geteekend, onder andere ter opluistering van werken van Gaspard De Cort, die op 1 Juni 1847 te Antwerpen overleed. Ettelijke teekeningen bestemd voor eenen roman van den jong gestorven Antwerpschen schrijver, getiteld: Gérard, bleven ongebruikt, doordien het gedeeltelijk afgedrukt boek niet uitgegeven werd na den dood van zijnen vervaardiger, even als die voor het werk Martin l'idiot, dat nog in handschrift bestaat. Al deze teekeningen, alsook die van een ander
Voor het in 1849 gestichte Belgisch Volksmuseum teekende onze schilder, onder andere: Belgische krijgslieden uit den Spaanschen tijd, 4 bladen; Beroemde mannen uit hetzelfde tijdvak, 1 blad; Kwinkslagen en kluchten van keizer Karel, 1 blad, gesneden door E. Bocquet; zeven gezichten van de puinen der St.-Baafs-abdij, 1 blad, gegraveerd door Ed. Vermorcken. Met een oversprong van 25 jaren, noemen wij hier de hoogst merkwaardig teekeningen op hout, door Adolf Dillens gemaakt en door A. Doms gesneden, naar aanleiding van eene reis die hij met Charles De Coster in Zeeland maakte en welke, met de reisbeschrijving, in 1874 het licht zagen in Le Tour du Monde, bij Hachette, te Parijs, uit welk tijdschrift zij werden overgedrukt in De aarde en haar volken, verschijnende bij Kruseman en Tjeenk Willink, te Haarlem. Gretig maken de liefhebbers jacht op exemplaren der enkele sterkwaterplaten die A. Dillens vervaardigde, zooals: Eene oudheidkundige verzameling, titelblad van den catalogus eener verzameling van den heer Verelst, te Gent; het welgelijkend portret van den heer Versturme, van Gent; 's Vaders verhaal, verschenen in het tijdschrift De Noordstar, te Antwerpen, in 1841; Turk en Turkin; Jonkvrouw in Oostersche kleeding; Een middeneeuwsch vredegerecht; Joanna d'Arc gevangen en begeleid door Engelsche soldaten; Smidje Smee en nog eene andere plaat in het werk Légendes flamandes, door C. De Coster; Liefde en arbeid en de Monnik, welke, evenals de twee vorige, te Brussel verschenen in De Costers Uilenspiegel. Wij hervatten de beknopte opsomming der schilderijen die achtereenvolgens van Adolf Dillens in de verschillende tentoonstellingen des lands prijkten: Brussel, 1845: Balthazar Peruzzi door de soldaten van den connetabel Bourbon gedwongen het portret van hunnen generaal te maken, overleden bij het beleg van Rome in 1527; Gent, 1847: De vijf zinnen, De brief, Heidens; Brugge, 1850: Joanna d'Arc, gevangen naar het kamp der Burgondiërs geleid, waarvan hij eene koperetsing maakte. Omtrent de maand April 1851 verliet A. Dillens Antwerpen en ging zich met der woon te Brusel vestigen in de | |
[pagina 31]
| |
OP HET IJS. TAFEREEL VAN ADOLF DILLENS.
| |
[pagina 33]
| |
Trapstraat nr 5. Op de Brusselsche tentoonstelling van gemeld jaar prijkte zijn Huwelijksaanzoek in Hollandsch Vlaanderen. In 1854 bezocht hij voor de eerste maal Zeeland, dat, van dan af, het Californië van A. Dillens werd; op de Brusselsche tentoonstelling van het aangegeven jaar zagen wij reeds de volgende stukken: Het doorgangsrecht (Heulen), Hikkebekken, De oudste en de jongste zoon, Speelreizen, zijnde dit laatste stuk eene voorstelling van den dijk van Westkapel bij kermisdag. Het stuk, voor de verloting aangekocht, is thans het eigendom des konings en ontving met algemeene stemmen het gouden eermetaal. Zeeland heeft Adolf Dillens zijne beste en meest gewilde stukken ingeboezemd. In bijna alle binnen- en buitenlandsche kabinetten treft men van zijne dusgenaamde Zeeuwsche stukken aan. In zijne beroemde verzameling waterverfschilderingen bezit de heer de Jonge van Ellemeet, te Oost-Cappelle (eiland Walcheren), van A. Dillens Liefdegesprek aan Zee en Het overgangsrecht, benevens, in een ander vak van samenstelling, Willem door soldaten gehoond bij 't beleg van Bergen. In 1855 bekwam Dillens het gouden eermetaal 3de klasse op de Parijzer wereldtentoonstelling, waar vier zijner tafereelen prijkten: Ringsteken, Het Bal te Goes, Speelreizen (voormeld) en Heulen, waarvan de Illustration française eene houtgravuur gaf, werd aangekocht door den heer Worms de RomillyGa naar voetnoot(1). In 1856 kocht Napoleon III op de Parijsche tentoonstelling des schilders Bruggetol. 1857. Brusselsche tentoonstelling: Het nieuwe lied (kermis op Zuid-Beveland), een Zeeuwsch binnenhuis (welstellende lieden), aangekocht voor de trekking; Ringsteken in Zeeland, toebehoorende aan den heer F. Pauwels, en een portret; 1858: Antwerpsche tentoonstelling: Winterdag aan de haven te Goes; 1860. Brussel: Om het warm te hebben als het koud is, (aangekocht voor de verloting), een portret, Vrijen door het venster, Nederlaag der soldaten van den hertog van Alençon te Antwerpen, 17 Januari 1583, eigenaar: de heer C. Verbessen, te Gent; 1861. Antwerpen: Het wonder op het dorp (Zeeland), en het geschiedkundig stuk dat op de vorige tentoonstelling prijkte; 1862. Londensche tentoonstelling: Winter in Zeeland en Bruggetol; 1863. Brussel: Huwelijksfeest in Zeeland; 1864. Antwerpsche tentoonstelling: Hoe ieder jaargetij zijne vermaken heeft (een jongeling en een meisje op schaatsen), Het bad en De weduwe; 1866. Brusselsche tentoonstelling: De schoenmaker-barbier (eigenaar: de heer C. Verbessen voornoemd), Misbruik van vertrouwen, Aan een ouden man past beter een hond die terugbrengt dan eene jonge vrouw die liefde droomt en Rouw en zorgeloosheid; 1867. Parijsche wereldtentoonstelling: Huwelijksfeest te Zuid-Beveland, De schoenmaker-barbier en Orde en zorgeloosheid (eigenaar Z.K.H. de graaf van Vlaanderen); 1868. Gentsche tentoonstelling: De nieuwelinge in den harem en Schaatsenrijders op de Zuiderzee; 1869. Brussel: Als zij zong kwamen de nietsdoeners luisteren, Voor 't vaderland klopt elk rechtschapen hart (zie over deze beide stukken de Vlaamsche school van 1869, blz. 146), Schaatsenrijders op de Zuiderzee; (Wij geven hiervoren Schaatsenrijders van Dillens in plaat; zooals bekend is, de schilder heeft ditzelfde onderwerp menigvuldige keeren behandeld, telkens met min of meer groote wijzigingen. Het museum van werken van hedendaagsche meesters te Brussel bezit van Dillens ook een schaatsenstuk, benevens eene Werving in de Oostenrijksche Nederlanden.) 1871. Gentsche tentoonstelling: Schaatsenrijders (eigenaar: de heer Everard, van Londen); 1872. Brussel: Boloro, eene voorstelling ontleend aan Spanje, welk land hij, benevens eenige streken van Algerië (onder andere Tunis), in 1870 bezocht; 1872. Londen: Een goochelaar, Winter in Zeeland (schaatsenrijders), Kermis in Zeeland, Bruggetol; 1873. Antwerpsche tentoonstelling: Gezicht op Cintra; 1874. Op de Gentsche tentoonstelling: Zuid-Bevelandsche kermis en De terugkomst van den onverwachte. 1875. Brussel: Moorsch binnenhuis en Twee Zeeuwsche klappeien. 1876. Tentoonstelling te Philadelphia: Eene Zuid-Bevelandsche kermis, waarmede hij een eermetaal behaalde (dit stuk is nog onverkocht). Op de Antwerpsche tentoonstelling van het aangegeven jaar: Vertrouwelijk gesprek, des schilders laatst voltooid tafereel. Wij gaven het op blz. 21 in plaat. De aardige meid, die haren vader inwijdt met het zoet geheim harer liefde en, naar het zich laat aanzien, zich mag verheugen in een zeer vriendelijk onthaal, vertoont ons de trekken van Dillens' jeugdige gade. Het stuk werd aangekocht door den heer Fop Smit jr., van Rotterdam. Men weet, dat de meester het tijdelijke met het eeuwige verwisselde den 1n Januari dezes jaars. Hij overleed in de schoone woning, welke hij zich ruim, 15 jaren geleden, op een uitgestrekten grond gebouwd had te Elsene, in de Financiënstraat, thans Godecharlestraat 22, en waar ook de kunstschilder Ed. De Schampheleer zijne werkplaats had. Tot het einde toe, bleef hij gaande en staande, gelijk men dat noemt, sprekende van eenen kranke, die weinig of niet het bed heeft moeten houden. A. Dillens is gestorven aan de gevolgen van den kanker in den mond; hij heeft verschrikkelijk geleden gedurende 15 maanden. Onder andere laat hij eene belangrijke schilderij onvoltooid, welke hij naar de Parijzer wereldtentoonstelling van 1878 dacht te zenden; zij was geheel aangelegd en stelde voor Antwerpsche schutters op het landjuweel van 1534 te Mechelen. Den 4n Januari, ten 2 ure namiddag, werd de schilder ter aarde besteld op de begraafplaats van Elsene. In zijne hoedanigheid als ridder der Leopoldsorde (in 1860 werd hij daartoe benoemd), bewees eene compagnie karabiniers de krijgseer aan zijn lijk. Bij het graf werden redevoeringen uitgesproken door de heeren A. Pinchard, namens de Belgische maatschappij van waterverfschilders, V. Greyson, namens de koormaatschappij van Elsene en C. Verbessen, namens de Gentsche vrienden en de maatschappij Zonder naam, niet zonder hart. Brachten de sprekers hulde aan de kunde van den overledene, zij stelden ook de edele hoedanigheden en de deugden in het licht, waardoor hij zich in | |
[pagina 34]
| |
vele opzichten als mensch en burger gunstig onderscheidde. A. Dillens, die in 1873, dus op 53-jarigen leeftijd, getrouwd was met de toen 20-jarige dochter van zijnen vriend, den banketbakker Le Gros, laat zijne weduwe met een driejarig zoontje achter. |
|