De Vlaamsche School. Jaargang 23(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] De Vlaamsche School 1877 Bloemen in den winter. De sneeuw lag als een doodenlaken Gespreid daar buiten, Op 't veld, de straten en de daken: 't Was alles wit en koud. De wintervorst had met zijn stift Op onze ruiten Wel bloem en loof in 't ijs gegrift: Die waren sprok en oud. 'k Zat bij den haard naast mijne moeder. De vlokken gierden En stoven neer. De musch, om voeder Rondpikkend, vond er geen. En ik had bloemen op dien stond Die welig tierden, Hoewel de zon geen straaltje zond, Sinds lange niet meer scheen. Zij pronkten, wijl de zoetste geuren Haar krans omdreven, In eenen tooi van wonderkleuren, Zoo blauw, zoo roos, zoo wit Gelijk de zwaan - den blos der vrouw Vol vuur en leven - 't Vergeet mij niet, dat zedig, trouw, In 't groen verholen zit. Aan haar, die mij der lenteweelde In winterdagen Genieten deed, mijn harte streelde Met bloemengeur en pracht, Dees nedrig lied, met reinen zin Haar opgedragen, Waarin mijn harte ligt, waarin Zij immer wordt herdacht. Antwerpen. Edm. Van Herendael. Vorige Volgende