E. Carpentier, eene Koewachtster, het landschap en de dieren waren uitmuntend getoetst; E. Boks, Ongewenscht bezoek, rijk van kleur, uitmuntend getypeerd en met de meeste zorg afgewerkt; J. Portielje, twee bevallige maar als kleur conventioneele vrouwenhoofden; J. Van Luppen, twee fraaie landschappen; F. Fraustad, Borstbeeld van Cicero; C. Cap, De gelukkige vader en De verloofde, eenigszins gewijzigde verkleining van het stuk aangekocht door den heer René della Faille op de Antwerpsche tentoonstelling van 1873; E.J. Leemans, een prachtig maangezicht. Vertrekkende vischschuiten; E. Siberdt, portretten; L. Bullerkotten en H. De Cock, L. Derickx, H. Pieron, L. Pulinckx en J. Janssens, J. Meyers, P.J.C. Gabriel (Brussel), landschappen; L. Maillard, Kattenontbijt, verdienstelijk voor een beginneling; R. Montgomery, Zeegezicht; van J. Stobbaerts, E. Moerenhout en P. Neuckens zagen wij betere stukken dan zij ditmaal leverden; J. Moerman, Hond in het riet en Meesjes, gaven blijk van vooruitgang; Jos. Nauwens' stilleven is een meesterlijk gewrocht, maar de vergulde lijst der schilderij hinderde aan de puik gepenseelde koperen schotel; Ad. De Braekeleer en A. Serrure betoonden zich minder verdienstelijk dan op vorige tentoonstellingen; verder schilderstukken van F. De Beui, (Berchem-Ste-Agatha), A. De Bergh, F. Van Kuyck. F. Hens, W.J. Oppenoorth, E. Claus, J. Ruyten, L.
Moignard, Th. Verstraeten, J. Wagner en J. Ryssens; F. Van Havermaet stelde drie goede borstbeelden in gebakken aarde en M. Vermeiren een fraai in omtrek op koper gegraveerd portret van een Engelschen predikant ten toon. - De heer De Beer, van Amsterdam, hield op 26 December eene verhandeling over Goethe's Faust.
- Wijlen de heer Jos. De Bom heeft aan het museum van oude meesters drie schilderijen vermaakt, een Landschap van Conrad Decker, een leerling van Hobbema, de schets van Wiertz' Patrocles en een aan Rubens toegeschreven Doop van Christus in de Jordaan, een stuk van 6m83 breed en 4m20 hoog. Aan de echtheid van het stuk is niet te twijfélen, maar het is slecht verdoekt en grootendeels overschilderd. Er wordt beweerd dat het in 1605 door Rubens geschilderd is voor den hertog van Mantua en tot in 1797 de Drievuldigheidskerk in genoemde stad versierd heeft. In 1797 zou het stuk, door verwaarloosd onderhoud, als onherstelbaar beschouwd en aan Milaansche kunstkoopers afgestaan zijn, die het verkochten aan den heer Schamp van Averschoot, te Gent, wiens verzameling na zijn overlijden verkocht werd op 14 September 1840. Er bevonden zich in dezelve niet minder dan 56 stukken die aan Rubens werden toegeschreven, waarvan alleen 30 op stellige wijze voor echt erkend werden. De erfgenamen van den heer Schamp verkochten den Doop van Christus uit der hand aan den heer Georges, alstoen keurmeester voor de Fransche museums; deze liet het stuk verdoeken door P. Kivert, te Parijs, en stond het vervolgens af aan den baron de Laage, volgens de Fédération artistique. Anderen beweren dat het stuk door de erfgenamen Schamp verkocht werd aan den heer Tencé, destijds koopman in schilderijen te Rijssel, wiens zoon Achilles na het overlijden zijns vaders zich te Parijs ging vestigen. Zeker schijnt het ook, dat er in 1869 werd onderhandeld om het te verkoopen aan het rijksmuseum te Brussel, maar de onderhandelingen leidden tot geenen uitslag. Sedert dan werden de heeren Jos. De Bom en de griffier Ed. Ter Bruggen (zie blz. 66), te Antwerpen, eigenaren van de schilderij die vervolgens aan den heer De Bom alleen in eigendom overging.
- De aankoop voor stads museum van Paul de Vigne's beeld Domenica is gesloten voor 8000 fr. (Zie blz. 174.)
Brussel. - Bij koninklijk besluit van 14 December zijn de heeren H. Conscience, J. Nolet de Brauwere van Steeland, D. Sleeckx, F. de Cort en E. Stroobant benoemd als leden der jury voor de toewijzing van den prijs van tooneelletterkunde.
- Koninklijke aeademie van België. Bij koninklijk besluit van 28 December, is de heer L. Alvin tot voorzitter gedurende 1877 benoemd.
Gent. - Verschenen het Jaarboek van het Willemsfonds voor 1877, een lijvig boekdeel van ruim 330 blz., met bijdragen van juff. D.E. Cool, de heeren G. Antheunis, C. Honigh, E. Hiel, Th. Coopman, J. Van Lennep, Eug. Van Oye, F. de Cort, J. Van Droogenbroeck, M.A. Brandts-Buys, C.J. Hansen, Sleeckx, K. Bogaerd, V. Van de Weghe, T. Sevens, J. Stinissen, J. Wap, G.D. Minnaert, L. De Rycker, A.M.N. Prayon-Van Zuylen-Nyevelt, J. Van Vloten, E. Verschaffelt, J. Sabbe enz., en een aantal verslagen over de werkzaamheden van het Willemsfonds.