XVe Nederlandsch taal- en letterkundig congres.
Zondag, 27 augustus.
In Brussels Noorderstatie had op Zondag, 27 Augustus, ten 2 ure, de inhaling der uit andere gemeenten des rijks en uit het buitenland aangekomene congresleden plaats. Zij werden opgewacht door de regelingscommissie en de talrijke Vlaamsche maatschappijen van de hoofdstad en voorsteden van Brussel. Dr. Hanau, de voorzitter der commissie, zegde de bezoekers in de statie hartelijk welkom. Ook de muziek der grenadiers was aanwezig. Voorafgegaan van dit korps, welk de Nederlandsche en Belgische arias en marschen speelde, begaf de stoet zich naar het stadhuis, langs de volgende met Hollandsche en Belgische vlaggen versierde straten: Natieplein, Nieuwstraat, Munt, Oude-Kleerkoopersstraat, Grasmarkt, Heuvelstraat en de Grootemarkt. De toegang naar de gothieke zaal had plaats langs den nieuwen eeretrap op het binnenplein van het stadhuis.Ga naar voetnoot(1) De prachtige zaal die, sedert hare herstelling, als een meesterwerk van stijl en bouwtrant wordt beschouwd, was smaakvol versierd met allerhande vlaggen. Op eene estrade achter in de zaal prijkte, op een voetstuk, het borstbeeld van Leopold II, omringd van Hollandsche en Belgische vlaggen. Behalve de congresleden, waren bij de ontvangst toegelaten de voorzitters en de vaandeldragers van al de maatschappijen die aan den stoet hadden deel genomen. De schitterende banieren der Vlaamsche maatschappijen, waren in eenen oogwenk rondom de zaal geplaatst, en leverden een waarlijk verrukkenden aanblik op, die de burgemeester en gemeenteraadsleden zichtbaar bij hunne intrede trof.
De heer burgemeester Anspach zegde de congresleden welkom in het oude paleis der gemeentevrijheden. Hij drukte zich uit in de Fransche taal, daar hij vreesde, gelijk hij zegde, met zijn Brusselsch Vlaamsch een minder goed figuur bij geletterden te maken. De burgemeester zeide deze gelegenheid te zullen waarnemen om eindelijk eens eene openlijke logenstraffing te geven aan zekere hem toegedichte woorden, die hij verklaarde nooit te hebben uitgesproken en die, voor het overige, in geenen deele met zijne denkbeelden en beginselen overeenstemmen. (De heer Anspach zinspeelde op de woorden: ‘Il n'y a plus de Flamands à Bruxelles,’ die men sedert jaren in gazetten beweert dat door hem werden uitgesproken.) Als een bewijs van zijne ingenomenheid met het congres, haalde hij aan de toekenning van het ruime hulpgeld (10,000 fr.), door den Brusselschen gemeenteraad bij eenparigheid hiervoor verleend. Voor de Hollandsche leden had de burgemeester een hartelijk woord in 't bijzonder. De heer D. Delcroix voerde daarna het woord namens het Belgische staatsbestuur. Hij was zeer welsprekend. Daarna was het de beurt van dr. Hanau en vervolgens die van den heer de Jonge van Ellemeet. Laatstgenoemde verklaarde, het Brussels eersten magistraat volstrekt niet euvel te duiden, dat hij zich, in deze omstandigheid, bediende van de Fransche taal, aangezien hier niet de vorm, maar de hartelijkheid tot maatstaf diende te worden genomen. En hartelijk noemde spreker de ontvangst die den congresleden ten deele viel. Hij wees er op, dat de vergadering zou worden gehouden onder de hooge bescherming van den koning der Belgen en gewaagde van de feestviering te Gent, ter gelegenheid des verjaardags der Pacificatie, als van eene gelegenheid te meer, om aan te toonen, welke onverbreekbare banden Holland aan België, België aan Holland hechten. Al de sprekers werden luidruchtig toegejuicht.
Des avonds onthaalde de heer burgemeester de congresleden in het stadhuis, op eene uiterst gulle wijze, die bij al de gasten ongetwijfeld het aangenaamste aandenken achterlaten zal. In het congresprogramma was dit burgemeestersfeestje opgegeven onder de Hollandsche benaming ‘kransje.’ Wij gelooven niet, dat dit woord op zijne juiste plaats was aangebracht. Hoe of het zij, al de aanwezigen waren het eens, om 's heeren Anspaclis gastvrijheid ten zeerste te roemen. De groote gothieke zaal was tot omhoog in hare welfsels verlicht. De lange gaanderij, waar zich de levensgroote portretten bevinden van onze vroegere vorsten, was in een groot buffet (met allerhande fijne eetwaren en lekkere wijnen voorzien), herschapen. Dit buffet besloeg gansch de lengte der gaanderij en de dienst er van werd met de meeste heuschheid en nauwkeurigheid waargenomen. Een tweede buffet (even goed voorzien) was ingericht in de zaal naast de werkkamer des burgemeesters en in dit laatste stond eene overgroote kunstig gedreven bronzen schotel met lekkere sigaren, die door de menigvuldige rookers gretig gebruikt en zeer gewaardeerd werden. De 15 gezichten op het oude Brussel, geschilderd door J.B. Van Moer, en welke