Eene donkere gebeurtenis.
(Vervolg van blz. 129.)
In onzen kleinen kring werd de vermoorde niet vergeten. Wij hadden aan het gerecht medegedeeld op welken voet wij met den baron stonden. Mijne zuster was hierin een sterke geest en kende geene angstige menschenvrees. Zij zag er een heilige plicht in, de rechtsbeambten te helpen in het zoeken des moordenaars. Hoewel bleek en inwendig lijdende als eene geknakte roos, stond zij met vasten blik voor den jongen rechter van onderzoek, die haar moest ondervragen, en legde hare verklaringen openhartig en zonder omwegen af. Maar te huis was zij geheel anders. Daar overmande haar de namelooze smart wegens den vermoorde en zij verzonk in eene treurigheid, die iets aanstekends had. Eliza was een meisje geweest van geest en karakter, van eene edele, rijk begaafde natuur. Het harde lot der ontbering, dat reeds vroeg haar deel was geweest, om mij mijne studiën te doen voltooien, had haar niet verbitterd, maar eer den adel en de schoonheid harer ziel verhoogd. Zij had in de jaren van haren bloei geen aanbidder gehad noch gezocht, maar toen de baron haar naderde en in het geheim om haar aanzoek deed, werd haar hart met hem vervuld, en de hoogachting en vereering voor het karakter en den persoon van dezen man veranderde bij haar in de innigste en heiligste liefde, die misschien juist door het geheim, dat deze wederzijdsche neiging omgaf, des te heviger was geworden. Wij vernamen eerst later, dat zij met den baron reeds sedert jaar en dag briefwisseling gehouden en zijn aanzoek eerst had afgewezen, deels om hare moeder niet te verlaten, deels omdat het tegen haar gevoel streed, de gemalin te worden van eenen man, die in stand en vermogen zoo ver boven haar was, en de verdenking van haar af te wenden, dat zij hem in haar net had gevangen. Maar eene beminnende echtgenoote zoude zijnen dood niet hartelijker hebben kunnen betreuren, dan Eliza. In deze heilige smart vertoonde zich het onbaatzuchtige, edele en verhevene karakter van Eliza, en dit zoude haar reeds dierbaar gemaakt
hebben aan ons hart, zelfs al had het snelle afnemen van de kracht en gezondheid van het meisje ons nietdoen vermoeden, dat wij haar niet lang meer zouden bezitten.
Maar nog eene andere omstandigheid kwam hierbij, die ten minste mij bepaalder met het treurige einde des barons bezig hield. Zooals ik reeds heb gezegd, moest het rechtsgeding tegen den badknecht Frits Krausz, den eenigen op wien verdenking rustte, door een jongen beambte worden geleid die zeer eergierig en zelfzuchtig werd genoemd, en zich scheen te hebben voorgenomen zich door dit proces een naam te maken. Zooals bekend is, was bij de toenmalige schriftelijke behandeling van lijfstraffelijke zaken het lot van den beschuldigde veel meer in de hand des rechters van onderzoek dan dit heden het geval is bij onze openbare rechtbanken van gezwoornen, die ook hare gebreken hebben. De heer Meyer, de rechter van onderzoek, was bij het hof goed aanbevolen en met verscheidene hooge staatsambtenaren in onzen kleinen staat vermaagschapt; hij speelde eene rol in de maatschappij en konde daarom verwachten dat men zijnen ijver in de tegenwoordige zaak gereedelijk zoude erkennen. Hij had zich in het hoofd gezet, den badknecht schuldig te vinden en te overtuigen. Hij droeg zorg, de openbare meening zoodanig te leiden, dat men den beschuldigde voor den moordenaar hield. En nochtans waren er velen, die aan de schuld van den badknecht niet konden gelooven, en onder hen was ook ik. De arme jongen was mij sedert vele jaren bekend als eene goede, edele ziel, steeds gezind tot scherts of luim en met veel geest begaafd. Hij had sedert vele jaren tot algemeene tevredenheid in het nieuwe badhuis gediend en zich meermalen onderscheiden door eerlijkheid in het teruggeven van achtergelaten beurzen en kostbaarheden. Hij betuigde zijne onschuld en zijne gehechtheid aan den vermoorde, die steeds vriendelijk en mild tegen hem was geweest, met de duurste eeden; hij bewees, dat hij het bewuste goudstuk van eene oude dame, die op den dag van den moord, na een verblijf van eenige weken was vertrokken, voor een drinkgeld had ontvangen. Hij liet zich