| |
kasteel van lembeek.
teekening van leop. everaert, steensnede van k. t'felt.
| |
Geschiedenis der oude vrijheid Lembeek,
door Leop. Everaert en Jan Boucherij.
Wij zijn reeds in de gelegenheid geweest, dit nieuwe werk der schrijvers van de Geschiedenis van Halle aan te bevelen bij onze lezers. Het zal een schoon boekdeel in 8o vormen met platen, geteekend door L. Everaert en gegraveerd door C. T'Felt, op zeer goed en sterk papier gedrukt bij H. en L. Kennes, te Antwerpen. De prijs bedraagt slechts fr 1.75, wanneer men het beloop in postzegels of in eenen postwissel laat geworden aan de heeren schrijvers, te Halle. Als het moet ontvangen worden met quitantie, wordt het 25 centiemen hooger gesteld.
Wij vestigen andermaal de aandacht op de Geschiedenis der oude vrijheid Lembeek; het is een zeer merkwaardig historieboek, in een boeienden verhaaltrant geschreven, en waarin men tal van feiten en daadzaken aangehaald vindt, die ook voor de betere kennis van de vaderlandsche geschiedenis, in 't algemeen, zeer gewichtig zijn.
Ten bewijze daarvan en om onze lezers in staat te stellen zich als eenen voorsmaak van het aangekondigde werk te geven, ontleenen wij daaraan de volgende bladzijden, betreffende het kasteel en de vrijheid Lembeek:
| |
Het kasteel.
De oude burcht was op het einde der xvie eeuw vernield geworden. In 1618 deed Willem Richardot, baron van Lembeek, een nieuw en prachtig kasteel bouwen, tusschen het gasthuis en de Zenne.
| |
| |
Ten einde de warande tot aan de rivier te kunnen uitbreiden, deed hij de versterkte brug, welke naar de MalheideGa naar voetnoot(1) leidde, afbreken. Wijn- en boomgaarden, bloemparken, enz. werden aangelegd en vijvers gegraven.
Het neêrhof was een gebouw met twee vleugels, dat aanvang nam tegenover het klooster der gasthuiszusters, en, de straat volgende tot aan de poort van het kasteel, zich ten Oosten uitstrekte tot aan den Prinsemolen op de Zenne. In dit neêrhof bevonden zich de stallingen en woonplaatsen der dienstboden, waarboven eene lange en schoone gaanderij zich uitstrekte, welke op zuilen van blauwen steen rustte en naar den kant van het Oosten open was. De steenen voor geheel het gebouw werden, even als voor de kerk, ter plaatse zelve uit de groeven gehaald.
Het was eerst in 1621 dat dit grootsche werk voltrokken was.
De plattegrond van het kasteel is bijkans een volkomen vierkant. Het gebouw is twee verdiepingen hoog en heeft op elken hoek een torentje met klokvormig uitgehaald vierkant dak dat met een zeer fraaien windwijzer versierd is. Het bovendeel van het dak is van klavervormige versierselen voorzien, en 4 schouwpijpen, in vorm van Ionische zuilen, prijkener op. Een breed portaal bevindt zich voor de ingangdeur en bestaat uit drie rondbogen, welke op pilaren en op vier zuilen rusten. Zeventien groote en vier mindere vensters zijn in den voorgevel.
De voornaamste zijde is die langs het Oosten, welke uitziet op de warande. Men bemerkt er een groot terras, waarnaar men opklimt langs eenen grootschen en prinselijken trap.
Sedert een paar jaren is er aan het kasteel eenen heerlijken wintertuin toegevoegd, waarin kunstmatige rotsen, watervallen en andere verfraaiingen van den nieuwsten smaak aangetroffen worden.
De voorzaal of vestibuul is eene der ruimste en prachtigste welke ergens in ons land worden gevonden.
De herstelling van het kasteel werd in 1853 aangevangen door de zorgen van den huidigen eigenaar, de heer Paul ClaesGa naar voetnoot(2).
Dit jaartal, even als dat der stichting en de naamletters der familiën Richardot en P. Claes, prijkt in gesmeed ijzer op den voorgevel.
Te midden der schoone en uitgestrekte warande heeft de heer Claes eenen bouwvalligen vierkanten toren laten bouwen, ter herinnering aan de oude vestingtorens, welke op die plaats gestaan hebben. Deze toren is gemaakt op den weg, welke vroeger van Lembeek naar de Vlasmarkt leidde, en welke gedempt werd toen Richardot de oude brug op de Zenne deed afbreken.
| |
Privilegiën der vrijheid Lembeek.
Het grondgebied der vrijheid Lembeek was, sedert den bloedigen oorlog die haren naam draagt, onzijdig en maakte derhalve geen deel van de zeventien provinciën der Nederlanden. Het hing slechts af, zooals eene oorkondeGa naar voetnoot(3) het zeer eigenaardig zegt: van God en van de Zon (de Dieu et du Soleil) en de heer van Lembeek was alleenlijk gehouden, bij zijne intrede, den eed af te leggen aan God op het heilig Evangelie en op de relikwieën van St.-Veronus.Ga naar voetnoot(4)
Aan deze vrije stad behoorden alle rechten op de vischvangst en de jacht, alsmede het recht op ‘den wind’ en de waterloopen. Daarbij bezat zij het hooger, middelbaar en laag gerecht, met het recht van verbeurdverklaring, genadeverleening en kwijtschelding aan de booswichten, en zulks door al de zeventien provinciën.
De heer van Lembeek bezat eene menigte privilegiën, welke hem eene schier onbepaalde macht verleenden. Zoo mocht hij op het grondgebied zijner vrijheid kwijtschelding van straf verleenen aan al de beschuldigden, zelfs voor elders bedrevene misdaden. Doch daarvoor moest de betichte eene som betalen voor wijn, bepaald door den heer of zijnen officier en berekend volgens de hoedanigheid der personen en de grootte van het misdrijf. De eene helft van dezen wijn behoorde aan den heer, de twee derden van de andere helft aan den baljuw en het overblijvende aan den meier.
Verder had de heer het recht boeten op te leggen tot het onderhoud der politie; hij mocht het recht der doode hand uitoefenen op eene geheele wijk van Lembeek, gelegen over de Zenne, en het was hem toegelaten de goederen van bastaards, alsook die zonder eigenaar, in beslag te nemen.
Tot zijne macht behoorde vervolgens de benoeming van den groot baljuw, den meier, de schepenen, den griffier, ontvanger, koster, mamboers der kerk en der armen, en van alle andere officieren, als ook het nazien hunner rekeningen. Hij richtte maatschappijen, broederschappen en vrije ambachten in en gaf hun verordeningen. Hij bezat het toezicht over het hospitaal, benoemde de overste of stelde ze af, aanvaardde of weigerde de zusters en zag de rekeningen van het gesticht na, zonder de tusschenkomst van wie ook.
De heer had vervolgens het begevingsrecht voor den kerkdienst der kapel van Termeeren, en van twee missen, door Jan Francquart ingesteld te Lembeek; het marktrecht en het winkel- of vensterrecht moest hem door geheel de vrijheid betaald worden, benevens het vierde van het geld voortkomende van den verkoop van het zout, de tiende van den wijn en de bieren, welke te Lembeek, te Halle, te Herbecq (Roosbeek?), te Buisingen en te Huisingen werden binnengebracht.
Alle maanden mocht hij het bier en den wijn, welke te Lembeek gebrouwen of verkocht werden, nazien en aan prijs stellen, ten einde de brouwers en herbergiers te beletten de verbruikers door bovenmatige prijzen te benadeelen. Hiervoor moest op ieder stuk wijn een lot wijn betaald worden aan de bestuurders.
Op elke ton vreemd bier ontving hij een lot en op ieder brouwsel te Lembeek gemaakt en verkocht, twee loten, waarvan de helft aan den baljuw en de andere helft aan den meier en de schepenen voor hunne moeite afgestaan werd.
De heer had daarbij het derde van de winst der molens van Rodenem, onder Halle, en van den watermolen te Lembeek, zonder in eenigen last tusschen te komen.
De burgers en dorpelingen van de gemeente waren vrij, onafhankelijk en ontslagen van alle geldheffingen, toelagen, schattingen, belastingen en verdere aandeelen in den 10n, 20n of 100n penning, welke in de Nederlanden geëischt werden, en zulks volgens eene beslissing van den Grooten Raad van Mechelen. Zij mochten vrijelijk handel drijven door geheel het rijk der zeventien provinciën, en vrachtvrij hunne koopwaren binnen Lembeek brengen, langs zee, rivier of te land, zonder markt- of brugrecht, wijntiende of andere dergelijke belasting te moeten betalen. Eveneens mochten zij hunne waren, zooals hout, bier, steenen, graan, enz. bij middel hunner eigene paarden en wagens buiten Lembeek voeren, vrij van alle lasten.
Daarenboven moesten al de personen, geboren en woonachtig in deze vrijheid en in het burgerschap opgenomen, in de zeventien provinciën toegelaten worden om alle ambten te bekleeden, waartoe zij geschikt waren, en zij die hun ambacht binnen Lembeek geleerd hadden, waren vrij en mochten dus overal
| |
| |
hunnen stiel uitoefenen, evenals of zij hem geleerd hadden in de stad zelve waar zij zich wenschten te vestigen.
In geen gedeelte der zeventien provinciën konden de burgers van Lembeek getergd of aangehouden, noch hunne goederen aangeslagen worden. Waren zij plichtig, dan moesten zij naar Lembeek voor den bevoegden rechter gebracht worden, daar geen ander gerechtshof hen vonnissen mocht en aangezien de wet van Lembeek volledig was voor alle persoonlijke rechtsvorderingen.
Leop. Everaert en Jan Boucherij.
|
-
voetnoot(2)
- In dit jaar heeft de heer P. Claes het kasteel enz. van de familie d'Ursel afgekocht.
-
voetnoot(4)
- St.-Veronus stierf te Lembeek in het jaar 863. Hij is de patroon der parochie.
|