De specht.
Van den hier afgebeelden vogel, kent ons land er zes soorten, te weten: de zwarte, de groene, de kleine groene, de groote, de middelste en de kleine bonte specht (Picus, martius, viridus, canus, major, medius en minor). In de warme landen kenmerken zich de spechten door de levendige kleuren hunner pluimen.
De specht is een geslacht van klimvogels, dat tot de familie der pijltongigen behoort. De bek der spechten heeft eene kegelvormige gedaante en is lang en sterk; hunne tong, bezet met kleine dunne weerhaken, is zeer lang en zij weten er allerbehendigst gebruik van te maken. Na met hunnen bek eene opening in de schors der boomen geboord te hebben, steken zij daar hunne tong door, en halen op deze wijze de larven en poppen van insecten te voorschijn, waarmede zij zich voeden.
De spechten, zoo schrijft Tschudi (vertaald door dr. T.C. Winkler) zijn flinke, sterke, ijverige arbeiders; zij zien den mensch, met hunne schoone heldere oogen zoo stout en opmerkzaam aan, alsof zij zeggen wilden: gij kunt het ons toch niet nadoen, wat wij ten uwen nutte uitvoeren. Dan zetten zij den stijven staart tegen den stam, en slaan de scherpe nagels in de barsten en kloven van de schors. Hunne prooi bestaat vooral uit zeer schadelijke insecten, pijnboomrupsen, dennerupsen, houtwespen, bladwespen, bastkevers enz. De bonte spechten komen zelfs in onze boomgaarden, om larven te zoeken, maar de zwarte specht blijft meer in het bosch. Een ander nut dezer vogels is, dat zij de geborene timmerlieden der kleinere vogels zijn. Elke specht maakt in den loop van het jaar ten minste een dozijn holen in de boomen, daar hij niet slechts in den broeitijd voor eene zeer geschikte en veilige woning zorgt, maar ook in den trektijd voor een nachtverblijf zich een hol in den boom kapt. In al die holen nu vindt het klein gevogelte naderhand zeer geschikte woonplaatsen om te nestelen en te broeien; en het is bekend dat die timmermansarbeid der spechten doorgaans onschadelijk is, daar zij zelden of nooit gezonde, maar bij voorkeur ziekelijke of door den houtkever aangetaste boomen daartoe uitkiezen.
Volgens Edw. Campens in zijne Schetsen uit het dierenrijk meldt, maken de spechten, bij gebrek aan kerfdierkens, jacht op mieren: aan den ingang van een mierennest houden zij de wacht, van tijd tot tijd de tong uitstekende in den onderaardschen gang om er de mieren te laten opkruipen, die dan ook daaraan blijven kleven en alzoo in de maag van den specht overgaan, welk spel de vogel voortzet tot dat bijna heel de mierennest leeg is.
In alle opzichten is de specht voor den landbouw een bij uitstek nuttige vogel.