- Er bestaat onder een deel der hofmandarijnen eene samenzwering ten gunste uws opvolgers en daaraan is het plotseling afnemen uwer gezondheid toe te schrijven.
- Ha, dus vermoedde ik dan niet ten onrechte vergif?
- Neen, antwoordde Effendon; doch uwe verdenking heeft hun schrik ingeboezemd, en daar zij te weten kwamen, dat de arts Wang-ti in het bezit van fijnere middelen was, die geen spoor achterlaten en bij den kranke vóór zijn dood verschijnselen teweegbrengen,
keizerlijke postbode in china.
die aan zijne herstelling
zouden doen
gelooven, wendden zij zich tot hem.....
- Dus zijt gij hier geroepen om mij te moorden? sprak de keizer, in wien bij deze onverwachte ontdekking de toorn kookte, vermengd met huivering en schrik; en gij kent de namen dezer ellendelingen?
- Alleen Fo-hu heeft met mij gesproken, en ik heb hem beloofd, u het middel, tot hunne bedoelingen dienstig, nog heden toe te dienen.
De keizer scheen in diep nadenken verzonken en zweeg, doch plotseling helderde zijn gelaat weder op en schoot zijn oog stralen, terwijl hij zich tot Effendon wendde en vroeg: ‘hebt gij het middel hier bij u?’
De factor toonde het metalen fleschje, dat hij in het kistje van den arts gevonden had.
- Giet het hier in, beval de keizer en hield hem de schaal toe, waaruit hij de boonenmelk gedronken had. Toen dit geschied was, gaf hij een teeken, waarop alle mandarijnen toetraden, en thans sprak hij met luider stemme: ‘De zonen van het stamhuis Han beschermt de hemel, en daar even weder heeft hij zijnen zegen over hen uitgestort.’
- Wat is er gebeurd? vroegen allen.
- Ziet dezen man, antwoordde de keizer, en vereert hem als eenen beschermgod; hij heeft door zijne diepe wetenschap een drank ontdekt, die niet slechts elke ziekte en kwaal geneest, maar ons leven ook weder doet ontbloeien, gelijk de zon de spruiten wekt.
Aller oogen richtten zich op Effendon en een gefluister van bewondering en verbazing liep door de gansche zaal.
- Ik kon dezen drank voor mij alleen behouden, vervolgde de keizer, doch er staat geschreven, dat de hoogste heerscher als weldadige dauw op zijne onderdanen werken moet, en daarom ook zullen myne getrouwe dienaren van dezen schat genieten.
Hij nam de schaal en vervolgde: ‘Dat ieder nader trede, die met mij uit dit vocht, gezondheid, kracht en jeugd wil putten.’
Bij deze woorden ontstond onder de hovelingen eene levendige beweging. Wie van de samenzwering niets wist, drong naar de verhevenheid voor, terwijl de overigen terugweken en elkaar angstige blikken toewierpen. De keizer vatte deze laatsten in het oog; het waren de hoogste officieren des rijks. Hij riep hen bij hunne namen op:
- Waarom treden de hoogste ambtenaren niet nader? vroeg hij en hield de schaal in de hoogte. Kom hier, Fo-hu, bij u wil ik beginnen.
De censor verbleekte en kwam eenige schreden nader bij den troon' tot hij eensklaps staan bleef en knielend met opgehevene handen riep, dat de arts een bedrieger was. Zijne medeplichtigen deden hetzelfde, waarop de keizer eene dreigende houding aannam en hun donderend toevoegde: ‘De hemel heeft u het woord tao (verrader) op het voorhoofd geschreven. Mij, die voor mijn volk vader en moeder ben, hebt gij met uwe listen als in een net gevangen; doch thans hebt gij in 't eind u zelven daarin verstrikt. Des hemels blauw zij daarvoor geprezen! Soldaten, grijpt deze vergiftigers! De pijnbank zal hen tot bekentenis hunner misdaad brengen.’
Op deze woorden schoten de posten aan de zaaldeur toe en maakten zich meester van Fo-hu en zijne eedgenooten, die dadelijk werden weggevoerd, terwijl keizerlijke postboden werden gelast alom kenbaar te gaan maken aan welk gevaar de keizer ontkomen was.
De overige hovelingen schenen zeer ontsteld; er volgde een oogenblik van verwarring, die het gebruikelijk ceremonieel deed vergeten. De trouwste keizerlijke dienaren schaarden zich om den troon, lieten zich de bijzonderheden van den aanslag mededeelen en gaven luide hun afschuw te kenen. Eindelijk dacht men ook weder aan Effendon, dien men in het eerste oogenblik vergeten had, en de keizer wenkte hem, nader te treden, en sprak op goedigen toen: ‘Kom nader, mijn redder, kom, trouwe Wang-ti! Zeg mij, wat gij tot belooning vraagt, en aan uwen wensch zal voldaan worden.’
De Amerikaan knielde neder en sprak: ‘Zoo vergeef mij dan in de eerste plaats mijn bedrog; ik ben geen arts en heet niet Wang-ti. Gij, zoon des hemels, ziet hier een vreemden barbaar