De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSterfgevallen.Karel-Barthelmeeus DE RIDDER, eerekanunnik der metropolitane kerk, secretaris en onder-archivaris van het aartsbisdom van Mechelen, is aldaar op 28 April overleden in den ouderdom van 51 jaren. Deze verdienstelijke man was te Deurne, bij Antwerpen, den 24n Augustus 1824 geboren. Na voleindiging zijner studiën te Hoogstraten en te Mechelen | |
[pagina 90]
| |
en na zijne priesterwijding, welke den 23n December 1848 plaats had, werd hij onderpastor te St. - Gilles en daarna der Minimenkerk te Brussel. Aldaar trad hij in betrekking met verscheidene geleerden en oudheidkundigen, zooals de heeren K. Ruelens, K. Piot en A. Wauters, met wien hij, in 1859, de Revue d'histoire stichtte en waarin hij, onder den pseudoniem Berthels, een aantal belangrijke opstellen plaatste. De kerkelijke geschiedenis des lands en voornamelijk des aartsbisdoms van Mechelen was het lievelingsvak zijner onvermoeide studiën en opzoekingen. Zijne uitgestrekte kennissen op dit terrein verworven spoorden de geestelijke overheid aan om hem den 10n October 1868 secretaris en hulparchivaris des bisdoms te benoemen. Menigvuldige werken over kerkelijke geschiedenis en aardrijkskunde, zoo in Fransche als in Vlaamsche taal, waarvan ook sommige onder pseudoniem, heeft hij nagelaten, en een zijner schriften, namelijk eene verhandeling over Miroeus, werd door de koninklijke academie van Brussel met een gouden eermetaal bekroond. Overtuigd dat het eenige middel om de geschiedenis op te helderen bestaat in het opzoeken en openbaar maken van de menigvuldige stukken die zoo in openbare als in bijzondere archieven zijn verborgen, begon hij in 1864 met eenige vrienden de uitgave van het tijdschrift getiteld: Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique, dat hij tot op den dag zijns overlijdens bleef besturen en thans 12 boekdeelen uitmaakt en een aanzienlijk getal zijner bijdragen bevat. Onder de voornaamste telt men zijne nasporingen over de aardrijkskunde, in verband met de kerkelijke geschiedenis. Wij verhopen dat deze uitgaaf, zoo nuttig voor de geschiedenis, ten gevolge van het oprecht verlies dat zij ondergaat, niet zal gestaakt worden; insgelijks verhopen wij dat van een zijner laatste opstellen, de in het Nederlandsch geschreven Geschiedenis der voormalige stad Herenthals, waaraan hij gezamenlijk met wijlen zijnen vriend den heer P.D. KuylGa naar voetnoot(1) arbeidde en welke, door den dood van beide bekwame mannen, naar allen schijn onvoltooid is gebleven. Ook zouden zijne Historische mengelingen over de Kempen, op een klein getal exemplaren getrokken, niet zonder nut kunnen herdrukt worden. Het stoffelijk overschot van den heer De Ridder werd te Deurne, naast dat van den heer Kuyl, ter aarde besteld. Alexander WUST, landschapschilder, geboren te Dordrecht op 13 December 1837, is den 3n Mei overleden te Antwerpen, waar hij zich sedert 1864 met der woon had neergezet. De overledene was een voortreffelijk schilder. Hij maalde bij voorkeur landschappen uit de woeste, eenzame, niet door menschenhanden gerepte natuur. Zoo leverden Amerika's maagdelijke wouden (hij bewoonde eenige jaren dit werelddeel met zijnen vader en had er het burgerrecht verworven), alsmede Zweden en Zwitserland hem de onderwerpen voor vele schoone, zeer gewaardeerde schilderijen. In 1866 bekwam hij de gouden medaille op de algemeene tentoonstellingen van Brussel en 's-Gravenhage; ook op de internationale tentoonstellingen van Weenen en Londen verwierf hij het eeremetaal; op de Weener tentoonstelling kocht de schach van Perzië eene van Wusts schilderijen. Ook als waterverfschilder genoot de overledene eene goede faam. Hij was iemand van bedaarden gemoedsaard en werd om zijne hartelijkheid en dienstwilligheid hooggeschat door allen die hem kenden. Hij was, weduwenaar zijnde van Maria-Emilia Norton, getrouwd met mej. Adela-Carolina-Maria Gossi en laat 2 kinderen achter. Den 6n Mei werd de overledene ter aarde besteld op de begraafplaats van het Kiel. De heeren Verhoeven-Bal en V. Lijnen hielden redevoeringen bij zijn graf. LESUEUR, de befaamde Fransche tooneelist, is in de eerste Meidagen te Parijs overleden. Hij begon zijne tooneelkundige loopbaan in 1842 (na beambte in eenen papierhandel te zijn geweest) en bracht die bijna geheel aan den schouwburg van het Gymnase door. Hij was een eigenaardig en schrander speler. Zijne uitstekendste rollen vervulde hij in Mercadet, Le chapeau d'un horloger, Le fils de famille, Diane de Lys, Un père prodigue, Les ganaches, Le démon du jeu, Les vieux garçons, Nos bons villageois. Hij was gehuwd met Anna Cheri. Gemis aan eenig geldelijk vermogen noodzaakte hem, het tooneel nog te betreden toen hij de tering, waaraan hij bezweken is, reeds op het lijf had en zijn geheugen zoodanig verzwakt was, dat hij, ondanks de verdubbelde hulp van den opgever, zich nauwelijks door zijne rollen worstelen kon. ESQUIROS, een der meest begaafde hedendaagsche Fransche schrijvers, is omtrent den 10n Mei overleden. Hij werd te Parijs in 1814 geboren en deed zijne letterkundige proeve met een dichtbundel, getiteld Les Hirondelles. Onder andere gaf hij vervolgens uit: Charlotte Corday, een geschiedkundige roman; l'Evangile du peuple, een staatkundig werk, welk den schrijver 8 maanden gevang berokkende; Les Vierges martyres en Les Vierges folles, Histoire des Montagnards, Histoire des martyrs de la liberté, alle staatkundige schriften; tot afgevaardigde bij de wetgevende vergadering verkozen door het departement Saône-et-Loire, werd hij na den staatsaanslag van 2 December 1851 door Napoleon verbannen en begaf zich naar Engeland, van waar hij aan de Revue des Deux-Mondes zeer belangrijke bijdragen leverde onder de volgende titels: L'Angleterre et la vie anglaise, La vie future au point de vue socialiste, La Néerlande et la vie hollandaise, Les moralistes anglais enz. In 1869 werd hij benoemd als afgevaardigde van Bouches-du-Rhône, welk departement hij in den Franschen senaat vertegenwoordigde toen de dood hem treffen kwam. Bernardus LATTE is den 25n Mei in het gasthuis der Denijsstraat, te Parijs, gestorven. Een veertigtal jaren geleden, was hij een der grootste uitgevers van muziek der Fransche hoofdstad, waar hij een winkel had in den Opera-doorgang. Hij liet voor zijne rekening Donizetti's Lucia vertalen door A. Royer en G. Vaez en gaf dit zangspel uit. Hij bezat uitgebreide muzikale kennissen. Verkwisting berokkende zijnen ondergang. De beroemde uitgever, die eens rijk en gevierd was geweest en de uitstekendste kunstenaars tusschen zijne vrienden telde, heeft de 20 of 25 laatste jaren zijns levens in armoede doorgebracht. Frans PALACKY, de uitstekende Boheemsche geschiedschrijver, in 1798 te Holdslawitz (Moravië) geboren, is op het einde der maand Mei te Praag overleden. Om de bronnen van de geschiedenis en de taal zijns volks beter te leeren kennen, begaf hij zich in 1823 naar Praag, waar graaf Sternberg hem tot zijnen archivaris koos. In 1829 werd hij door de Boheemsche stenden als geschiedschrijver aangesteld; hij bewerkte in die betrekking zijne merkwaardige Geschiedenis van Boheme, die voor rekening der stenden te gelijk in de Boheemsche en Duitsche taal verscheen. Onder andere liet hij nog verschijnen Grondslagen der Boheemsche dichtkunst (1817), Proeve en later Algemeene geschiedenis der schoonheidsleer, Waardeering der oude Boheemsche Kroniekschrijvers, Geschiedenis van Wallensteins jonkheid, Verhandeling over den inval der Mongolen in de iiie eeuw enz. Ook als staatsman speelde de overledene in zijn land eene groote rol. Na de omwenteling van 1848 maakte hij deel uit van het kabinet Pillersdorf, als minister van openbaar onderwijs. Henry KINGSLEY, in 1830 geboren, is einde Mei overleden in Engeland, welk hem tusschen zijne beste hedendaagsche romanschrijvers telde. Van 1852 tot 1858 verbleef hij in Australië. Tot zijne meest gekende romans behooren Ravenshoe, Austin Elliot, Leighton Court en Grange Garden. Laatstgenoemde is nog niet lang verschenen. |
|