De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
De boter.Waar, wanneer en door wie is de boter uitgevonden? - Ziedaar een vraagstuk dat gewis niet zeer gemakkelijk te beantwoorden is. Men beweert, dat het de Scythen, de Thraciërs en de Phrygiërs waren die de oude Grieken met de boter bekend maakten en dat de Romeinen de kunst van botermaken leerden kennen door de Germanen of de verschillende volkeren van Duitschland. In den beginne, zegt men, werd de boter slechts gebruikt als een uitwendig geneesmiddel, vooral om wonden te heelen. Ook de vermaarde geneeskundige Galenus, die in de tweede eeuw van ons tijdbegin leefde, gewaagt in zijne werken geenszins van de boter als voedingsmiddel; hij spreekt enkel van haar gebruik als zalf of als artsenij. De schriftuur laat ons mede veronderstellen, dat de aartsvaderen zich van boter als van een reinigingsmiddel bedienden. Immers, vader Job, over zijn vroegeren welstand sprekende, zegt: ‘Toen ik mij de voeten met boter waschte.’ Edoch, zulks belet niet, dat men in de Genesis ook leest, dat vader Abraham de boter bij zijne spijzen gebruikte. Zij werd dus, reeds twee honderd jaar vóór Christus' geboorte, als voedingsmiddel aangewend. Bij de vroegere schrijvers en landbouwkundigen, zelfs bij diegenen die uitvoerig over de melk handelen, vindt men echter geene spraak van de boter als voedingsstof. Zulks moet ons niet zeer vreemd voorkomen, als men bedenkt, dat de Romeinen bij de bereiding hunner spijzen zich doorgaans van fijne olie bedienden. Dit verklaart wellicht ook, waarom nog hedendaags in Italië, Spanje, Portugal en in het zuidelijk gedeelte van Frankrijk, de boter zoo weinig in de spijzen gebruikt wordt. Vooral in Italië bedient men zich nog immer vrij algemeen van fijne olie tot het bereiden der tafelgerechten, terwijl daarentegen de boter er in al de artsenijwinkels als genees- en heelmiddel wordt verkocht. In Spanje verkoopt men de boter niet bij het gewicht, zooals het hier ten onzent meestal de gewoonte is; men stopt ze daar in darmen gelijk worsten en verkoopt ze aldus volgens 's lands ellemaat. Wat den voormaligen prijs der boter betreft, mag men gewis veronderstellen, dat onze voorouders niet altoos over groote duurte te klagen hadden, vooral als men overweegt dat, in de veertiende eeuw, een pond boter slechts acht deniers, - dat is de 2/3 van eenen stuiver - kostte. In het begin der zestiende eeuw was de prijs der boter hier reeds tot iets meer dan eenen stuiver per pond gestegen. Dit blijkt althans uit de rekening van een feestmaal, dat, in September 1509, de stadsregeering van Leuven aanrichtte ter eere van Margaretha van Oostenrijk en waarbij deze landvoogdes aanwezig was. Tot het bereiden der spijzen van dien plechtigen maaltijd, waarbij, behalve allerhande vleeschgebraad, ook nog vijftig kiekens, twaalf kapuinen, twaalf patrijzen, twaalf paar duiven, een aantal konijnen, fezanten, zwanen, pauwen, enz., werden opgediend, gebruikte men slechts zestien pond boter, voor welke zestien pond boter men niet meer dan achttien stuivers betaalde Dat voorheen de boterkramers te Brussel in zeker aanzien stonden en hunne waren met eer op de vorstentafels prijkten, vindt men duidelijk in onze jaarboeken aangestipt. Onder het Spaansche beheer werd er, - op den 24n Februari 1666, - ter gelegenheid der troonsbeklimming van Karel den IIe, aan dezes landvoogd, te Brussel, door de stedelijke regeering een feestmaal aangeboden, waarbij de boter eene belangrijke rol vervulde. Geheel de disch was overvloedig versierd met allerhande uit boter gemaakte beelden en voorwerpen, die men, naar het schijnt, als wezenlijke kunstgewrochten mocht beschouwen. Onder die verschillige tafelgerechten, enkel en uitsluitelijk uit boter geboetseerd, vermeldt de kroniek de volgende: Een wagen van twee voet lang en even zoo hoog, waarin Karel de IIe was gezeten met de voeten op een kussen; naast dezen wagen stond een Spaansch edelman met een wapenschild in de hand; het rijtuig was bespannen met twee leeuwen en gevoerd door de godin der Fortuin; de koningin der Faam, in vliegende houding, bekroonde deze samenstelling. Verder een groote leeuw; eene koets met vier paarden bespannen en waarin eene maagd was gezeten; eene tweede soortgelijke koets met een gekroonden vorst daarin; vier standbeeldjes, de vier werelddeelen voorstellende en door eene stralende zon beschenen; een volkomen uitgerust schip met zeilen en vlaggen; een arend; een feniks en meer andere nog. Zou men bij deze eenvoudige beschrijving niet denken, dat hier sprake is van eene verzameling van kunstvoorwerpen voor eene tentoonstelling bestemd? En nochtans, het geldt hier alleen wezenlijke tafelgerechten, wel is waar, voor de omstandigheid wellicht met eenigen kunstmaak opzettelijk vervaardigd, doch, in alle gevallen, uit echte boter gevormd. Sedert onheugelijke tijden prijken op Witten Donderdag en Goeden Vrijdag, op de dusgenaamde pelgrimstafel in Sint-Julianusgasthuis te Antwerpen, beelden en groepen in boter, die, na afloop van den pelgrimsmaaltijd, als geschenken aan bijzondere familiën gezonden worden. In eene kamervergadering des broederschaps, den 2n April 1720, werd er onder andere gevraagd ‘aen wie sal vereert worden de figuren van de boter, ende geresolveert aen den edelen heere gouverneur, den Marquise de Ruby.’Ga naar voetnoot(1) Deze figuren, die meestal tooneelen uit de gewijde | |
[pagina 87]
| |
geschiedenis voorstellen, werden dikwijls door befaamde beeldhouwers uitgevoerd, zooals: Michiel Van der Voort, Walther Pompe en anderen, en in onzen tijd, Lauweriks, De Greef, De Boeck en Van Wint enz. Brussel, April 1876. S.C.A. Willems. |
|