Internationale maatschappij van aquafortisten, onder het eerevoorzitterschap van H.K.H. de Hertogin van Vlaanderen. Met kenspreuk: Unguibus et morsu vives.
In 1874 werd te Brussel deze belangrijke maatschapij gesticht, met het doel, eigenaardige en nog niet verschenen sterkwaterplaten in het licht te geven, zooals ook wij sinds jaren in de Vlaamsche school hebben trachten te doen. (Zie 1862, blz. 54). De maatschappij heeft tot voorzitter Z. Ex. J. Savile Lumley, buitgewoon gezant en gevolmachtigd minister van de koningin van Engeland; tot bestuurder, H.F Rops; schatbewaarder, E. Lambrichs; secretarissen, baron J. Goethals en C. Van Camp, allen kuntsschilders, te Brussel gevestigd. Tusschen de andere leden treffen wij de volgende kunstschilders aan: J. Gerard, C. Van Gravesande, E. Smits, T'Scharner en G. Van der Hecht; verder baron F. de Beeckman, graaf C. de Renesse, ridder de Stuers, graaf J. d'Ursel, G. Hagemans en D. Vervoort, volksvertegenwoordigers, De Rongé, voorzitter van den Cercle artistique, te Brussel, en J. Rousseau, secretaris der commissie van monumenten.
Alle maanden laat zij in twee afleveringen drie voltooide platen verschijnen voor haar album en zes studieplaten.
De prijs der inschrijving is als volgt: 1o proefdrukken vóór de letter, op Japansch papier, gemerkt met een volgnummer en den naam van den inschrijver en gestempeld met het zegel der maatschappij, jaarlijks uitmakende een album van 40 onuitgegeven en eigenaardige platen, fr. 75; 2o hetzelfde album op Hollandsch papier, fr. 40; 3o het dusgenaamde studieboek, in hetzelfde formaat als nr 2 en inhoudende 60 platen, fr. 50.
De volgende platen verschenen de 6 eerste maanden van 1875:
Januari. W. Lesly (Engeland): Pallas, een borstbeeld vol uitdrukking; V. Niederkorn (Duitschland): Het zangstuk (een ouderling in zijnen zetel aanhoort het gezang van eene juffer die tevens de harp bespeelt, terwijl een jongeling haar op de fluit begeleidt); Roelofs (Holland): Twee fraaie landschappen.
Februari. Th. T'Scharner: De Maas te Jupille, eene groote plaat; C. Van Gravesande: Zaandam; Weissenbruch ('s-Gravenhage): Eene achterbuurt in den Haag.
Maart. Weissenbruch; Gezicht op Amsterdam; J. Israels: Een meisje en eene Vrouw te Scheveningen; V. Vaillant (Frankrijk): De twee molens op den weg van Calais naar Boulogne aan zee, hoogst keurig uitgevoerd.
April. H.K.H. de gravin van Vlaanderen: Gezicht op Taunus; G. Coindre (Frankrijk): Baume-les-Dames (Doubs); Montefiore: Oud kerkportaal te Orleans.
Mei. G. Coindre: IJzersmelterijen van Gouille (Doubs) eene zeer schoone plaat; H. De Gourcy (Frankrijk): De Isle te Neuvic, uitmuntend; E. Smits: eene goed getroffene Vrouw van Cervara.
Juni. Gilli (Italië): Euterpa, eene zeer schoone plaat; A. Taiée (Parijs): Een bediende der financiën; C. Meunier (Brussel): Gewapende boeren, ontleend aan zijn tafereel De boerenkrijg, tentoongesteld op de laatste Brusselsche tentoonstelling. (Zie onzen jaargang 1875, blz. 135.)
Studieplaten. Januari. Wijlen L. Ghemar (België): een puike Leeuwenkop; C. Van Gravesande, een te Brussel gevestigd Hollander, Hollandsch riviergezicht; F. Rops: Mijn burgemeester en Het model, twee zeer geestige plaatjes; Th. T'Scharner (Brussel): Schemerlicht; H. Van der Hecht: Bij Brussel.
Februari. F. Rops: Dalecarlische vrouw; H. Van der Hecht: Ter-hulpe in 1870; K.T. Hippert, een liefhebber van wien de Vlaamsche School reeds in 1871, blz. 123, eene proef gaf, een puik Gezicht op Boitsfort; Du Bois en Rops, Landschap; Marcette (België): zeer schoon Landschap, dat eene plaats in het album verdient;
Maart. A. Numans: Venetië, eene plaat die ook in het album niet misplaatst zou zijn; E. Puttaert (Brussel): Klein Steenstraatje, eene herinnering aan het oude Brussel; Ad. De Mol: Arme vrouw met twee kinderen; J. Goethals: Nieupoort; P. Parmentier: Kermis te Dieghem.
April. C. Van Gravesande: Oude vestingen te Venloo; A. Danse (Bergen): Studiekop; Vaillant: Gezicht op Colemberg bij Boulogne aan zee; Thamner: Buitenwallen.
Mei. F. Rops: Jan kruiwagen, De boot en Hazenjacht; deze drie plaatjes waren uitgevoerd, maar dienden niet, voor een boekwerk van Emile Leclercq, getiteld: Contes vraisemblables pour les enfants; C. Meunier (Brussel): Biddende boer; A. Taiée: Bas-Meudon tijdens het beleg van Parijs, naar een tafereel van C. Bemond.
Juni. T'Scharner: Winteravond; J. d'Ursel: twee schetsen: Ruiters en Koetsiers; Jacquelart: De veldmeester; Baes: Landschap; Thamner: Buitengezicht.
Uit deze opgave van den inhoud der afleveringen van de eerste zes maanden kan men gereedelijk opmaken dat de onderneming niet slechts belangrijk, maar ook dat zij goed op weg is om nog veel belangrijker te worden. Laten ook sommige van de opgenoemde platen nog te wenschen, over het geheel genomen is wat er geleverd werd zeer voldoende en verscheidene platen zijn meesterlijke gewrochten. Als de maatschappij aangemoedigd en door de liefhebbers behoorlijk gesteund wordt, dan is er van haar voor de kunst in 't algemeen en voor de etskunst in 't bijzonder veel, zeer veel te verwachten. Wij spreken hier dan ook den innig gevoelden wensch uit, de loffelijke onderneming welke wij hier aankondigen naar waarde te zien schatten door alle beoefenaars en vrienden van de kunst.
D.V.S.