De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijHandschoenen.De Grieksche dichter Homerus, die ongeveer negen honderd jaar vóór Christus leefde, zegt in zijne Odyssea, dat de oude Laertes, Ulysses' vader, lederen handschoenen aan had, toen hij zich onledig hield met in zijnen boomgaard de distels en doornen uit te roeien. Al zeer vroeg gebruikten de buitenlieden, evenals Laertes, alleen die handschoenen om zich in hunnen hof- en akkerbouw tegen kwetsuren en kneuzingen te vrijwaren. Slechts later kwam men op de gedachte, daartoe zijne toevlucht te nemen om zich tegen de koude te beschutten. Het is echter ook te veronderstellen, dat deze handschoenen slechts zoogenaamde wanten waren. Men weet, dat de dusgenaamde want nog hedendaags een handschoen is, zonder vingers, die enkel eene kleine opening heeft om den duim in te steken. Dit slag van handschoenen wordt nog veel des winters gedragen door buitenlieden, alsmede door de meeste scheeps- en voerlieden, en zulks wellicht niet omdat zij wanten warmer vinden dan de andere handschoenen, maar voornamelijk omdat zij gemakkelijker kunnen aan- en uitgetrokken worden Van in de oudste tijden vindt men, dat de krijgslieden van zware handschoenen waren voorzien. De geharnaste soldaten droegen er meestal gansch van ijzer gemaakt. Tijdens de middeneeuwen droegen de priesters en geestelijken bij de kerkplechtigheden doorgaans handschoenen; terwijl, integendeel, die dracht voor de rechtbanken of vierscharen verboden was. In de veertiende eeuw betaalde men voor een paar witte gemeene wanten of handschoenen, vier deniers; die van hondenleder gemaakt, kostten 4 stuivers, terwijl die van geitenleder tot zes stuivers golden. Men weet, dat voortijds het handschoenmaker hier te lande in zeker aanzien stond; vooral te Leuven had dit vak eene groote vermaardheid verworven. Het waren handschoenen in die stad vervaardigd die veelal den vorsten, bij hunne plechtige inhuldiging, ten geschenke werden aangeboden. Zulks was, onder andere, het geval met de aartshertogen Albertus en Isabella, bij hunne blijde inkomst in onze steden. Ook uit het rekeningsboek der kolveniers te Antwerpen | |
[pagina 73]
| |
blijkt, dat die gildebroeders, in 1615, aan mevrouw Rubens een paar prachthandschoenen vereerden, waarvoor zij acht gulden en tien deniers hadden betaald. - Die gift, gebeurde omdat zij aldus den grooten kunstschilder hunne erkentenis en tevredenheid wilden betuigen wegens de schilderij, De afdoening van 't kruis, door hem voor die gilde vervaardigd.Ga naar voetnoot(1) Het gebruik, van in bijzondere omstandigheden iemand handschoenen te vereeren, bestond reeds vroeger, want een berucht landgenoot, Guillebert de Lannoy, afgezant van Philips van Burgondië, meldt in zijne reisbeschrijving, dat hij, in 1421, van den koning van Polen, onder andere zeer kostbare geschenken, ook een paar Russische handschoenen ontving. Op het einde der zestiende eeuw begonnen de voorname vrouwen, in Frankrijk, van zijde gebreide handschoenen te dragen. Wat de fijn lederen of geglaceerde handschoenen betreft, die zag men omtrent het midden der achttiende eeuw in zwang komen, als zijnde deze de voltooiing van eenen betamelijken opschik. Al wie zonder dergelijke handschoenen uitging, scheen niet tot den deftigen stand te behooren. Dat dit gebruik zich van lieverlede meer en meer uitbreidde, hoeven wij niet te zeggen; de handschoenendracht is hedendaags vrij algemeen geworden. Bij de nationale tentoonstelling die, in 1830, te Brussel plaats had, bleekten overvloede, dat de handschoenensnijders van ons land voor die van andere gewesten geenszins moesten onderdoen. Hunne voortbrengselen overtroffen daar alles wat ons, in dien aard, van Parijs werd overgezonden. Nochtans, even als zulks het geval is in vele andere takken van nijverheid, hadden onze handschoenmakers hevig met het vooroordeel te worstelen en alhoewel zij hunne waren beter vervaardigden en tegen lageren prijs verkochten dan de Franschen, dacht men nog langen tijd, dat de handschoenen, om goed te zijn, van Parijs moesten komen! Die zucht naar het uitheemsche belette echter niet, dat onze handschoensnijders zich in Engeland, Pruisen, Holland en Amerika op denzelfden voet wisten te houden als die van Frankrijk, ten bewijze dat zij reeds in 1854, voor fr. 500,000 hunner voortbrengselen naar den vreemde verzonden. Men weet, hoe zeer die nijverheid sinds dien nog is aangegroeid. Het is vooral te Brussel, dat thans het handschoenmaken in vollen bloei is. De andere steden des lands, waar men zich ernstig met dit vak bezig houdt, zijn Leuven, Thienen, Brugge, Antwerpen, Aalst en Sottegem. Brussel, April 1876. S.C.A. Willems. |
|