Sterfgevallen.
Jos. PAUWELS, geboren te Sleidinge in 1819, is den 15n Maart te Gent overleden. Zijne eerste lessen nam hij in de academie van Gent; hij werd later leerling der Antwerpsche academie en van Gustaaf Wappers. Hij muntte reeds jong in het schilderen uit en werkte in verschillende genres: leverde hij goede kerkschilderijen en voortreffelijke portretten, hij bracht ook allerliefste dusgenaamde huiselijke tooneelen voort. Op de meeste kunsttentoonstellingen in den lande was de overledene steeds met eere vertegenwoordigd. Op de Antwerpsche tentoonstelling in 1846 zag men van hem Godelieve in den kerker (hetzelfde jaar had de Gentsche kunstliefhebber F. De Rudder hem eene H. Maagd besteld); in 1847 schilderde hij de Heilige Simon den scapulier ontvangende, voor de kerk van Adegem; in 1855 leverde hij eene Troosteres der Bedrukten voor de kerk van Waarschot en eene Lieve-Vrouw aan de kerk van Evergem. Hij behoorde, door de kleur en de wijze van behandeling zijner gewrochten, tot de goede oude Vlaamsche school. De Vlaamsche meesters werden door hem met eene ware voorliefde bestudeerd. Omdat hij aan hunne werken voor zijne ontwikkeling genoeg meende te hebben, liet hij na Italië te bezoeken. Hij bezocht Parijs, hoofdzakelijk om er met de meesterstukken der oude Vlaamsche schilders, in den Louvre, kennis te maken. In 1873 werd hij benoemd tot ridder der Leopoldsorde, en behaalde de goude medaille op de tentoonstelling van Sydenham, met een stuk getiteld: Onschuld en berouw. Ons tijdschrift gaf in 1860, blz. 58, eene plaat naar des schilders Christus aan het kruis, het vorige jaar geschilderd en die thans de St.-John'skerk te Louisville (Kentucky) versiert. Sedert een tiental jaren leed Pauwels aan eene kwijnende ziekte. Hij was iemand van stillen, nederigen aard en bezat een hartelijk en innemend karakter.
Den 17n Maart vergezelden zijne talrijke vrienden hem naar de Gentsche begraafplaats, waar hij, des namiddags ten 3 ure, ter aarde werd besteld.
Ferdinand FREILIGRATH, de beroemde Duitsche volksdichter, geboren te Detmold in 1810, is den 18n Maart te Camstadt (Wurtenberg) aan eene hartziekte overleden. Voor den handel opgeleid, verbleef hij gedurende omtrent een half dozijn jaren (1831-1836) als koopmansklerk te Amsterdam. In 1839 zegde hij den koopmansstand vaarwel, om zich geheel aan de letterkunde te wijden en ging zich te Darmstadt vestigen. In 1842, toen zijne gedichten reeds veel opgang begonnen te maken, liet de koning van Pruisen hem een jaargeld aanbieden, waarvoor de dichter, die de volkspartij aangekleefd was, evenwel bedankte, na het een paar jaren genoten te hebben. Zijn gedicht Die Todten an die Lebenden, deed hem kennis maken met het gerecht, welk hem echter vrijsprak. Staatkundige aangelegenheden waren oorzaak, dat hij ettelijke jaren te Londen en in Zwitserland woonde. De eerste verzameling zijner gedichten verscheen in 1864. Zij beleefden meer dan 25 uitgaven. In 1858 werden zijne volledige gedichten in zes deelen te Nieuw-York uitgegeven. Naar aanleiding van den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71 schreef hij eenige meesterlijke liederen.