Christiaan Kramm.
Op blz. 178 van den vorigen jaargang hebben wij gemeld, dat het verdienstelijk werk van C. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van de vroegste tijden tot op onzen tijd, tegen verminderden prijs in den handel zou gebracht worden. Bij den boekhandelaar G.A. Van Trigt, Sint-Jansstraat, nr 30, te Brussel, is het thans, met het werk van Immerzeel, te zamen 10 deelen, aangekondigd als verkrijgbaar voor 55 in plaats van 90 fr., gelijk het vroeger kostte. Ziehier wat de geleerde heer dr. Wap in 1860 in nr 40 van den Algemenen konst- en letterbode schreef: ‘Toen ik, thans ongeveer tien jaren verleden, de rijke verzameling van prent- en boekwerken, den schat van nationale kunst en kunstbronnen, portretten, handschriften, teekeningen, autografen, brochuren, catalogen, met een woord, een geheel vaderlandsch archeologisch museum, in de stille landwoning van den heer Kramm reeds veelmalen bezocht, beschouwd, bewonderd en steeds met vrucht geraadpleegd had, toonde mij de onvermoeide Aanlegger van dat onschatbaar geheel ook zijne eigen Aanteekeningen over het Leven en de Werken van onze Nederlandsche beeldende Kunstenaars, in Noord en Zuid. Ruim zesduizend, alphabetisch geordende Artikelen lagen daar rustig in 25 loketten gescheiden, en altijd gereed, om telkens bijgeschreven, veranderd, verbeterd, verminderd of vermeerderd te worden, al naar gelang de solide wetenschap, door dagelijksche kunstlectuur en kunstbeschouwing, in die gewigtige Notizen eene of andere wijziging noodig dacht. Het scheen mij toe, dat zulk een schoon geheel als daar lag bijeengebragt, door den dood des Verzamelaars en Ontwerpers, groot gevaar zou loopen voor het vaderland verloren te gaan, daar toch, zonder
eene bezielende hand en het levend woord van toelichting, die duizenden van bladen, eindelijk, geheel verstrooid moesten raken op den adem van den tijd. - Ik wist, bij het uitdrukken van mijne vrees daarvoor, tegelijk ook bij den Heer Kramm het wenschlijke te doen ingang krijgen, dat hij nog eenigen tijd aan de redactie zijner Aanteekeningen mogt ten koste leggen, om ze geschikt en gereed te maken voor de pers, teneinde te dienen tot wat er de “Dietsche Warande” (later) van zeide: “eene hermaking van Immerzee's verdienstelijk Werk.” Nadat ik den Heer Kramm mijne krachtdadige hulp bij het volvoeren der uitgave van zijn gewigtig boek had toegezegd, beraamde hij ook terstond de maatregelen, noodig tot het herlezen, corrigeren, redigeren en ter perse leggen van zijn kolossalen arbeid,.... terwijl de Heeren Gebr. Diederichs, als Uitgevers, en de Heer P.W. van de Weijer, als Drukker, gelijktijdig, mede ieder het hunne toebragten, om de uitgave te bevorderen, en waardig te doen blijven den ouden roem van Hollands degelijken Boekhandel en fraaije Typographie.’
Het eerste deel van Kramms reusachtig werk was in September 1857 volledig verschenen; het tweede verscheen in Augustus 1858; het derde in September 1859; het vierde in September 1860; het vijfde in 1862 en het zesde en laatste op het einde van 1863.