De Vlaamsche School. Jaargang 22(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Hij is dood!... de jongeling. Waarom treurs du, maagdelijn? Wils du mij dijn leed vertrouwen? Licht dijn hoofdje; wil me aanschouwen; 'k Kan wellicht dijn trooster zijn.’ het meisje. - ‘Waarom u mijn leed vertrouwen? Want mij troosten, hoop dat niet, n de ramp die me is geschied.... 'k Wil mijn smart alleen behouên.’ de jongeling. ‘Zeg mij toch wat er zoo zwaar Dij het hoofd doet nederbukken? Welke smarten nu reeds drukken Op dat hoofd van twintig jaar?’ het meisje. - ‘Vroeger hield ik 't hoofd verheven Want ik was toen fier op hem, Als ik luisterde op zijn stem.... En nu heeft hij mij begeven! de jongeling. ‘Waarom tranen in dat oog, Dat zoo helder blonk voor dezen? Waarom droefheid op dat wezen Dat een lachje steeds bewoog?’ het meisje. - ‘Laat gerust me in stilte weenen... Hij voor wien mijn lachje klonk, Hij voor wien mijn ooge blonk Is voor eeuwig nu verdwenen,’ de jongeling. ‘Waarom blijfs du zoo alleen Hier ter plaatse toch gezeten? Hoor! muziek en vreugdekreten Lokken dij ter kermis heen.’ het meisje. - ‘Laat mij hier, laat hier mij droomen... Hier, als 't dansen was ten end, Heeft hij me eens zijn min bekend.... En eilaas! hij is me ontnomen!’ de jongeling. ‘Ween niet langer, lieve maagd! 'k Zal dij troosten, lach mij tegen 'k Voel mijn hart dij toegenegen, Dat om wederliefde vraagt.’ het meisje. - ‘Hij kon eens mijn hart verwinnen, En mijn liefde was wel groot. Hij die 'k lief had is nu dood. 'k Kan geen ander meer beminnen!’ Alex. Stoops. Vorige Volgende