- Arker, gij zijt aan de maatschappij met de boeten, nog 267 fr. 45 centiemen schuldig, niet waar?
- Dat weet gij zoo goed als ik, antwoordde Arker.
- Welnu, betaal mij 200 fr., en ik zal u quitantie voor het volle bedrag geven.
De arme klerk had echter van Gils en zijn gedrag gehoord, begreep de oneerlijkheid van dit voorstel, en verwierp het terstond.
- Neen, zeide hij, ik wil evenmin oneerlijk zijn als anderen in oneerlijkheid helpen. Ik ben de 250 en oneffen franks aan de maatschappij schuldig, en zal die betalen zoodra het in mijn vermogen is; maar ik wil niemand bedriegen of helpen bedriegen.
Nu werd de ander woedend.
- Bedenk, zeide hij, dat gij mij zes maanden huur schuldig zijt. Betaal mij die onmiddellijk, of ik zet u het huis uit en leg beslag op uw goed.
Hij hield woord. Zijne onvermogende huurders werden uit hunne woning gezet en van hunne meubelen beroofd, die voor een vierde van de waarde werden verkocht, zoodat voor de ongelukkige eigenaren, nadat de vordering van hunnen laaghartigen schuldeischer voldaan was, weinig of niets overbleef. Vervolgens waren zij van de eene woning naar de andere verhuisd, telkens armoediger, naar gelang van hunne steeds verachterende omstandigheden, tot dat zij eindelijk, nadat zij alles hadden verkocht of verpand, dat hun eten en een verblijf kon verschaffen, zich in het akelige hol hadden moeten verschuilen waar de arme steenkolenkoopman hen gevonden had.
Het overige hunner geschiedenis is spoedig verhaald. De heer Worringtens deed navraag bij het kantoor, waar Arker geplaatst was geweest, en toen hij bevond dat deze inderdaad buiten zijne schuld was afgedankt, deed hij zijn best voor hem bij de kooplieden die hij kende en bezorgde hem eene meer voordeelige betrekking dan hij te voren bekleed had. De brave steenkolenkooper heeft zooveel voorspoed gehad, dat hij zijne zaken aanmerkelijk heeft uitgebreid, en zijn zoon nu zelf huurhouder is. Als men hem over zijn tegenwoordigen voorspoed spreekt, vertelt hij de vorenstaande geschiedenis (waarbij hij echter de namen verzwijgt, zooals die hier in het medegedeelde verhaal ook zijn verzwegen), en hij zegt met glinsterende oogen, dat hij alles te danken heeft aan die vijf bankbriefkens van 100 frank, die hem meer goed gedaan hebben, dan eenig geld dat hij ooit in zijn leven had gehad; en dat zal wel zoo zijn, want het was het eerste geld dat bij ooit over had gehad, boven hetgeen de behoeften van den volgenden dag vereischten. Het laatste dat wij van den doortrapten heer Gils gehoord hebben is, dat hij voor den rechter is moeten verschijnen, om verantwoording te doen van eene zijner laatste kunstgrepen, en zich toen wederom buiten het bereik der wet heeft weten te stellen. Wij wanhopen er echter niet aan, dat hij eindelijk krijgen zal wat hij verdient, want het spreekwoord zegt: Loontje komt om zijn boontje!
(Vrije navolging.)
Er leeft eene rechtvaardigheid in de geschiedenis.
Bakhuizen van den Brink.