De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste deel.
visschersrei.
De zonne verzilvert de baren,
Ze dampen en wemelen zacht;
Wij hebben te visschen gevaren
Gedurend den heimliken nacht...
Hoe schoon, in het licht thans te staren,
Het windeken fladdert en lacht
Door 't ruischende riet: hee, blijft varen!
Hee!
Wij sturen naar huis met de vracht,
Waar zorgende liefde ons verwacht.
Scheldelief, vaarwel! vaarwel!
Frank van Borselen, graaf van Ostervant, op de tinne van Rupelmonde's kasteel. O, stroom van Nederland, de schoonste vrouw
Wilde ik tot koningin. En Vlaandren moest
Met Holland gaan om haar te groeten, haar,
Jacoba, rijksvorstin van Nederland!
In onzen echt lag vrede voor het volk,
Want broederbloed was er genoeg vergoten,
En broedertwist genoeg gestookt door list,
Uit helschen lust op 't rijksgebied
Der kloeke vrouw... Ja, ons verbond bracht vreê!
En Hoek en Kabiljauw verzoend, wat heil!
Verjoegen 't valsche walsch geweld - Burgond!
O droom, mijn levensdroom, verwalmd als damp,
Die op de Schelde golft en door het ruim
Vervliegt en smelt in 't roerloos hemelblauw.
rei van visschersvrouwen en landmeisjes.
Ziet, daar wijkt het nevelgrauw,
't Groen der wei dringt door den dauw,
Visschers naadren, hoort hun zangen,
Zeilt naar 't strand, met spoed! met spoed!
Vroolik zwelt ons jong gemoed,
't Is vol rein en frisch verlangen.
Hee, wat is de liefde, de liefde,
Hee, wat is de liefde zoet!
visschers.
Hee! wij hebben veel gevangen,
Lieve vrouwkens, zijt ons goed.
te zamen.
Hee! wat is de liefde, de liefde,
Hee, wat is de liefde zoet!
frank.
Die zangen tergen... 'k voele diep de liefde!
Helaas, die zon straalt in mijn oog niet meer.
't Is heden, ach, mijn laatste dag.... Jacoba
Vergeet mij gansch... Vergeten... wee!.. en 'k leef nog.
Vergeten! kon ik haar vergeten, 'k zou
Gerust dan sterven... Ren snel op uw ros
Mij lachend toe... Jacoba... Ik moet sterven!
rei.
Hee, wat is de liefde, de liefde,
Hee, wat is de liefde zoet!
frank.
Voor haar zit ik gevangen, zij beminde
| |
[pagina 2]
| |
Mij! mint mij nog... De hoogmoed werd gefnuikt;
Geen drift, maar liefde, ja, blijft eeuwig leven!
En ik moet sterven, ach, zoo jong! zoo jong!
Zal ik haar niet meer zien de schoone vrouw,
Bewonderd, ach, en ook zooveel vervloekt.
op het strand.
visschersknaap.
Door de golven
Van de Scheld,
Kom ik, liefje,
Toegesneld.
landmeisje.
Welgekomen
Visschersmaat!
Hoe mijn boezem
Voor u slaat!
visschersknaap.
Als een roosje
Tusschen 't groen,
Plooi uw mondje
Tot een zoen.
landmeisje.
Frissche jongen,
Op de wei,
Spring met mij
In dansgerei.
dansgerei en gezang.
't Is zomer, blijde zomertijd,
De wereld wordt zoo vrij en wijd!
Ons hoofd is warm, ons hart is jong,
En 't minste dierken vindt een tong,
En het zingt,
Dat het klinkt:
Hee, wat is de liefde, de liefde,
Hee, wat is de liefde zoet!
frank.
o, Vrijheid! grooter, schooner dan de liefde,
o, Vrijheid! u heb ik om haar begeven!
Een vrouw! - ze kampte tegen gansch de wereld
Voor Nederland! - Maar tegen liefde was
Ze niet bestand... o, vrijheid..., liefde, weg!
Gedoemd, gedoemd zij... Neen! o God versterk
Mijn hart, geef mij in 't stervensuur nog moed...
Doch zie, wat daagt er ginds? - 't is zij! zij is 't!
'k Zie haar banier, o, Heer, gezegend zij
Dees stond. 'k Zie haar... Heb dank, heb dank.
De wachter op de tinne blaast den hoorn. - Schepen, rijkgetooid met wimpels en vlaggen, landen aan. Flips van Burgond met riddergevolg en Jacoba van Beieren stappen aan wal; Hoeksche en Kabiljauwsche burgers volgen; priesters en monniken; krijgsklaroenen schallen.
riddermarsch.
Volk, buk neer
Tot den grond;
Heil en eer
Aan Burgond!
Hij is 't recht,
Hij de kracht,
Heer en knecht,
Looft zijn' macht!
visschersknaap.
Zoete liefje,
Nog een zoen
Smaakt zoo lustig,
Tusschen 't groen.
landmeisje.
Hoort ge, hoort ge
't Krijgsgebom,
Laat ons vluchten
Kom, o kom!
rei.
De vreugde verdwijnt,
Wen hij verschijnt;
En droevig en bang
Verstomt ons gezang.
Laat ons vluchten... vluchten... vluchten!
Op zijn' stappen stijgen zuchten:
Ach, zoo luid! - Ach, zoo lang!
Zij vluchten.
riddermarsch.
Nederland,
Hij is 't zwaard,
Dat voor schand
U bewaart.
Volk, buk neer
Tot den grond,
Heil en eer
Aan Burgond.
De stoet trekt het slot van Rupelmonde binnen. Groote zaal. Flips ten troon. Scherprechter en ridders rond hem geschaard. Priesters en monniken; Kabiljauwsche en Hoeksche burgers. Jacoba van Beieren en Frank van Borselen,
| |
Tweede deel.
flips.
Welaan, o graaf van Ostervant, beken
De schuld en stort het laatste rouwgebed,
't Schavot wacht u... de straf der eedverbrekers.
jacoba.
Genade, Heer, genade!
Komt liefde niet te spade,
O schenk mij mijnen gade,
Verhoor mijn smeekgebeên.
Dat ik uw roem verkonde!
Is liefde, liefde zonde?
Straf mij dan voor die zonde,
'k Ben plichtig, - ik alleen!
frank.
Is 't kwaad zijn land te minnen,
En tegen list te strijden!
Is 't kwaad niet te overwinnen,
Ik wil den dood dan lijden...
Doch spaar de vrouw, doch spaar heur land!
Heb eerbied voor der schoonheid toover,
Of 'k roep u stervend toe: gij, roover!
Schand over u! Ja, driemaal schand!
rei.
O smaad! o wee! hij hoont den vorst!
jacoba.
Ach, heb geen tijgerhart,
Verhoor mijn' smart,
Ik heb naar recht en liefde dorst.
rei.
O smaad! o wee! hij hoont den vorst!
jacoba.
O, Heer, aanhoor ze niet en spaar hem 't leven,
'k Heb hem geofferd hart en zin;
En moet het zijn, voor hem ja, zal ik sneven;
Want zonder hem is sterven mij gewin.
| |
[pagina 3]
| |
frank.
O, Heer, verhoor heur niet en neem mijn leven,
Hoe diep ik haar van harte min!
Mijn vaderland verdwijnt niet door mijn sneven,
Blijv' zij des landes schoone rijksvorstin.
buiten in het veld, stemmen uit de verte.
Pluk vergeet-mij-nietjes af,
Werp die op der liefde graf.
Hee! wat is de liefde, de liefde,
Hee! wat is de liefde zoet.
flips.
Als muiter, als verrader hoont ge mij!
Ge moest mijn land beschermen en vol drift
Vergaapt ge u aan een vrouwtje, dat.....
frank.
O schand!
O schand! hoe zit een schurk op eenen troon,
Die in de ziel niet 't heilig, 't innig schoon
Gevoelt der vrouw, die voor de liefdemacht,
Haar heil, haar rust, haar eer ten offer bracht,
flips.
Dat hij sterve!
rei.
Hij moet sterven!
jacoba.
Ach! ach! ach!
Laat hem toch genâ verwerven!
flips.
Dat hij sterve!
rei.
Hij moet sterven!
buiten in het veld, stemmen nader.
Zwerft de dood gelijk de wind.
Liefde toch den dood verwint.
Hee, wat is de liefde, de liefde,
Hee, wat is de liefde zoet!
jacoba.
Wekt heldenmoed bij u geen medelij,
En spot gij met der mannen liefde en trouw;
Laat mijne bleekheid dan uw harte roeren...
Bespring als roover niet mijn heerschappij,
Wat ben ik zonder macht? - Een arme vrouw.
Laat mij mijn Frank als vorst ten troone voeren;
Wat ben ik zonder glans voor hem? wat is zijn loon?
Voor zulken heldenmoed, voor zulke liefde? - Mijne kroon.
flips.
Hij zal sterven!
kabiljauwschen.
Zij heeft heur haat in 't bloed gekoeld,
Door ons wordt thans die haat gevoeld,
In nood en dood, zoo diep en naar:
Wraak over haar!
hoekschen.
Het land weergalmt van moordgeschree,
De vrouwen roepen: wee! o wee!
In nood en dood, met bange stem:
Wraak over hem!
De doodsklok klept. Priesters en monniken psalmen. Orgel.
De profundis clamavi ad te, Domine!
Fiant aures tua entendentes in vocem deprecationis mea.
Si iniquitates observaris, Domine, Domine, quis sustinebit.Ga naar voetnoot*
jacoba.
Wee! wee!
Daar glinstert de bijl! - o hoon!
Daar opent zich 't graf...
Beul, ruk mij mee!
Scepter en kroon,
'k Sta gewillig alles af
Wat gij begeert...
Is eene kroon de liefde weerd!
Kan eene vrouw de liefde begeven?
Ach, laat hem, laat hem leven!
frank.
In mijne armen! in mijne armen!
stemmen buiten, luider en luider:
Hemelschoonheid heerscht op aard,
Wordt de liefde trouw bewaard.
Hee, wat is de liefde, de liefde,
Hee, wat is de liefde zoet!
frank.
In mijne armen! in mijne armen!
jacoba.
o, Vader, 'k smeek u om erbarmen!
Barmhartigheid!
o, Vader, breek ik uwe majesteit,
Ik zie, ik voel uw heldenschim!
Verwijt mij niet, bestraf mij niet!...
Wat is mijn vorstenroem? een naar geglim
Van burgerbloed...
Wat is een troon gesteund op lijken,
Gesteund op nood en dwang en volksverdriet?
Ach, vader, zoo er iemand boeten moet,
Laat mij als rijksvorstin bezwijken...
Vervolg toch niet de vrouw, uw arrem kind,
Ik heb zoo diep, zoo trouw gemind,
En ik min nog!
flips.
Der rijksvorstin had ik den echt verboden.
Zij is verdwenen... Mijn is 't rijk!.. en des
Zal ik genadig zijn. - Ik kan der vrouw,
Vergifnis schenken... 'k Wil den man, mijn vriend ééns,
't Vergrijp vergeven. - Hij is vrij!
frank.
Vrij! vrij! in mijne armen! o gij zijt schoon,
o, Gij zijt goed! Ge draagt de reinste kroon
Der liefde, leg die nimmer neer,
Mijn edel wijf, ik kniel voor u ter neer.
jacoba.
Vrij! vrij! aan mijnen boezem, o lieve man!.
Nu heersch ik meer dan ik het zeggen kan
Door liefde! neen, 'k verlang niet meer...
O liefde zoet - ik kniel voor u ter neer
't volk stroomt binnen. - orgel.
Vrij! vrij!
Geliefden, geliefden, 't lot is vervuld,
Gezoend is de schuld!
Blij, blij
Te juichen, te juichen: recht triomfeert,
Waar liefde regeert!
Laat ze nu strijden, laat ze nu twisten,
Laat ze nu spannen lagen en listen
Voor ijdelen pronk en volkerendwang!
Laat ze nu bloed vergieten met stroomen,
Tijden, o tijden zullen er komen,
Dat der liefde verkwikkende zang
Krachtig tyrannengevloek zal verdooven,
Dat der krijgers klaroenengeschal,
Met de wereld zal eeren en loven:
Liefde, de zoete! liefde overal!
E. Hiel.
|