Lodewijk Gerrits.
Hij zag, de zoon des volks,
Den Vlaamschen stam verdrukt,
Die eens, door macht en roem,
Zijn jeugdig harte blaakte,
Ontgloeid door trots en haat:
Ja! 't juk moest afgeworsteld,
Ons past geen slavenstaat.
Hij streed, de zoon des volks,
Van toen met pen en woord,
Om, 't koste tijd en rust,
Zijn Vlaandren, aan den boord,
Van 't graf, weer groot te maken:
Heeft hij ons recht gewroken
Hij leed, de zoon des volks.
Maar, sterk door wil en doel,
Hield hij hardnekkig stand
En won, aan 't hoofd van 't leger
Naast eer en roem, 's volks harte
Dat met hem strijden wou.
Hij viel, de zoon des volks.
Het volk was zwak geweest.
Gansch Vlaandren droeg den rouw.
De Leeljaard vierde feest,
Maar bracht verplichte hulde
Den held, wiens naam altijd
In Vlaandrens boek zal schittren
In goud, bij zege of strijd.
Vereer den zoon des volks,
Tot boeting van uw schuld
Niet enkel aan zijn graf:
Verdedig, ééns en krachtig,
O volk! uw taal, uw recht,
Dan juicht gij eenmaal: Gerrits!
De strijd is thans geslecht.
Antwerpen.
|
|