De tooneelschrijvers Roelants en Roeland.
Terechtwijzing.
Heer bestuurder,
In uw tijdschrift De Vlaamsche School van dit jaar, blz. 122, is eene misgreep begaan, die ik wel zou willen hersteld zien. Er is namelijk van de twee tooneelschrijvers Roelants en Roeland slechts éen persoon gemaakt. De oudste van beiden is Jan Frans Roelants, te Brussel geboren op 17n October 1819. Hij ontving slechts eene geringe opvoeding en werd zeer jong letterzetter in de werkhuizen van Lelong, waar het Répertoire dramatique werd gedrukt. Het lezen der proeven van die uitgave, wekte in hem den lust op om zich ook voor het tooneel te bestemmen. Om toegang tot den schouwburg te verkrijgen, deed hij zich inschrijven als figurant. Eens zooverre, vervaardigde hij al spoedig Fransche tooneelliederen, welke hij in concerto's voordroeg. Korts daarna verliet hij de drukkerij om klerk te worden in een handelshuis, en in 1836 schreef hij drie tooneelstukken: Un Soupçon, vaudeville en un acte, Dona Philippa, drame en trois actes, en Désespoir, drame en deux actes. Deze eerste proeven werden in eene maatschappij opgevoerd; doch in 1838 speelde men van hem, in den ouden Théâtre du Gymnase: Paul Hubert, drame en trois actes. Al deze gewrochten vonden luttel bijval. Toen Roelants, omtrent dien tijd, ook zijne betrekking als klerk verloor, liet hij zich overhalen om zelf het tooneel te betreden, en gedurende eenen winter speelde hij de rollen van amoureux. Daarna zocht hij weer een bestaan als klerk en ondertusschen schreef hij nog: Le Comte de Renneberg, drame historique en cinq actes en Un trait de Comédienne, welk laatste stukje ook vertoond werd, onder den titel: Je suis la Reine!
In 1814, door den stroom der opkomende Vlaamsche Beweging medegerukt, besloot hij evenwel in de moedertaal te gaan schrijven. Zijn drama Jean le Victorieux was reeds in het Fransch opgesteld; doch hij herwerkte het met Cornelis Verbruggen in het Nederlandsch, om mede te dingen in den wedstrijd voor tooneelletterkunde, te Gent geopend in 1845. Het werk werd bekroond en verscheen onder den titel: Jan de Eerste, drama in vyf bedryven, Antwerpen 1845. Vervolgens gaf hij ook in het licht: Kapitein Trullemans, of de wederwaerdigheden van eenen Garde-civique in 1844, blyspel met zang in éen bedryf, Antwerpen 1845, 2e druk Brussel 1853; Lando de Bohemer, fragment (in de Vlaemsche Stem), Brussel 1840; Het Drymanschap of de letterkundige kwakzalvery, tooneelspel in éen bedryf, Brussel 1847, 2e druk 1853; Margaretha de Zwarte, historisch drama in vyf bedryven, Brussel 1849; De spiegel voor Oproermakers, drama in dry bedryven, Brussel 1851; Ibrahim-Pacha, kluchtspel met zang in éen bedryf, Brussel 1851; De Belgen in 1848, volksdrama in éen bedryf (met Eug. Stroobant), Brussel 1852; List tegen List, tooneelspel in éen bedryf, Brussel 1852, met S. Willems, met wien hij ook uitgaf: 's Knechten wil is 's meesters wil, spreekwoord in éen bedryf, Brussel 1852; Leicester, drama in vyf bedryven, Brussel 1852; 't Spookt in huis, blyspel met zang in éen bedryf, Brussel 1852; Willem de Zwyger,
kronyk in zeven deelen, Brussel 1853; Tegenspoed van eenen ouden jongman, zedenschets in éen bedryf, Brussel 1854; De 21e Juli of de gezegende verjaerdag, blyspel met zang in éen bedryf, Brussel 1856; Een man met muizennesten in zyn hoofd, iets van voor en achter de gordyn, in éen bedryf en twee tusschenbedryven, Brussel 1856; Het einde eener regeering, tooneelspel in dry bedryven, Brussel 1861, en Sainval's erkentelykheid, tooneelspel met zang in éen bedryf, Brussel 1861.
Toen Roelants zijn handelskantoor verlaten had, vervulde hij de betrekkingen van geheimschrijver des prinsen van Chimay en bestuurder van de Compagnie du Centre, waarvan deze prins voorzitter was. Hij mag gehouden worden voor eenen der beste tooneelschrijvers van onzen tijd en reeds gedurende zijn leven werd zijn talent ook algemeen erkend. De hertog van Coburg vereerde hem met de orde van verdiensten van den Ernestischen stam; koning Leopold I schonk hem een prachtring en de Nederlandsche gezant te Brussel overhandigde hem het eereteeken van ridder der orde van de Eikenkroon, toen zijn drama Willem de Zwijger den 30n Mei 1857 voor de koninklijke familie en haar gevolg vertoond werd op den Parkschouwburg. Hij overleed den 12n December 1864.
De andere schrijver is Jan Edward Roeland, die den 5n December 1837 geboren werd te Gent. Daar zijne ouders tot den werkmansstand behoorden, lieten zij hunnen zoon slechts eenige jaren naar de kostelooze stadsschool gaan en daarna mocht hij nog bij eenen onderwijzer de avondschool volgen, om Fransch te leeren, tegen drie francs ter maand. Nog zeer jong, was hij reeds genoodzaakt een ambacht te kiezen en hij werd eerst graveerder op metaal, daarna werktuigmaker en vervolgens klerk in eene ijzergieterij. Toen hij in deze laatste betrekking kwam, had hij bijna alles vergeten wat hij eens leerde; doch hij oefende zich weer spoedig door zelfonderricht en er ontstond in hem een onverzaadbare lust tot lezen, waarbij hij vele kennissen opdeed. Zijne ouders waren hartstochtelijke liefhebbers van het tooneel en zoo ging hij reeds als kind naar de vertooningen der Fonteinisten. Nauwelijks achttien jaar oud beproefde hij het, eenige alleenspraken en volksliederen te vervaardigen, die onder zijne makkers veel bijval vonden, en daarna schreef hij zijn eerste tooneelstukje: De kermis is eene geeseling weerd.
Nu verloor hij te Gent zijne betrekking en in 1860 moest hij te Brussel eene plaats zoeken als klerk bij eenen handelaar in ellegoederen. Twee jaren later maakte hij de kennis van den onvermoeibaren Vlaamschen strijder Michiel van der Voort, die hem bij zich wist te plaatsen in het bureel eener verzekeringsmaatschappij. In deze betrekking vond hij de middelen en den