Ferdinand De Braekeleer stelt ten toon: De ongelukkige Savoyard en De goede geburen, welke beide schilderijen den 83-jarigen meester tot eere strekken.
A. De Wilde, bestuurder der academie van St.-Nicolaas, zou zijne Jagergrust nog eens moeten overzien; de achtergrond is zeer schoon, maar het geheel is eentonig van kleur en wat kleintjes behandeld. In het dorp is een lief kabinetstukje, welk, evenals eerstgenoemd stuk, zeer goed is opgevat en samengesteld.
A. Dillens' schilderij, getiteld Ach! die zeeman! is een eigenaardig en zeer verdienstelijk stuk.
Van wijlen Hendrik Dillens zijn twee aanbevelenswaardige schilderijen tentoongesteld: De Pifferaro en de Bijzondere jacht.
E. Joors' Solo is goed geschilderd.
G. Kollers Vertrek en Hansworsten zijn al te kleurig en missen waarheid.
H. Redig: zijn stuk, getiteld: De kleine jongen, getuigt van veel aanleg om een goed schilder te worden.
E. Tycks Werkhuis bevat goede hoedanigheden, maar is niet genoeg afgewerkt.
C. Van de Wijngaerds Misnoegde staatkundige heeft veel bijval, ofschoon het wat conventioneel als kleur is.
Franz Verhas' Leeuw, welke op de Gentsche tentoonstelling prijkte en aan het Gentsch museum behoort; is verkozen om gesteendrukt te worden voor de tombola. De bloemtuil der bruid en Blankenberghe zijn keurige, maar met wat al te veel wit geschilderde stukken.
Jan Verhas koos zich drie gelukkige onderwerpen: Blankenberghe, Mag ik binnen? en Het portret der moeder. De personen in deze drie fraaie stukken afgebeeld, zijn alle uitgedoscht volgens de hedendaagsche kleederdracht. De gebroeders Verhas hebben zich in deze voorstellingen als een genre geschapen, en zij leveren daarin hoogst voortreffelijke stukken.
J.B. Witkamp vestigt de aandacht met zijne Boheemster, die zorgvuldig, doch wat te blauwachtig geschilderd is.
J. Wagners Kleine Eva is aangekocht voor de loterij en mag heeten: goede aankoop; zijne Duitschers ter kerke gaande, zijn als naar gewoonte zorgvuldig geschilderd.
F.S. Bossuets Gezicht op den Tiber te Rome, is een meesterlijk geschilderd stuk. Zijne twee andere, van minderen omvang, zijn ook zeer schoon; wij bedoelen: Zuilengang van Octavia en Oude zaagmolen te Slijkens.
R. Mols' drie tafereelen getuigen van een krachtig jong talent dat door oefening eene groote ontwikkeling kan bereiken. Aan werkzucht schijnt het den schilder niet te mangelen. Zijn Gezicht op Rouaan is door Z.M. den koning aangekocht en de Voorhaven van Havre is het eigendom van den heer Osterrieth. De koepel der invalieden te Parijs, ofschoon niet geheel onberispelijk geteekend, is vol verdiensten.
S.L. Verveer ('s-Gravenhage), De winter in de jodenwijk te Amsterdam, In de duinen en een Straatje te Scheveningen zijn zeer aangename en zorgvuldig behandelde stukken.
Van P.G. Vertin (uit den Haag), van wien wij verleden jaar (blz. 142) een tafereel in eene schoone steendrukplaat gaven, bezit de tentoonstelling een verdienstelijk stadsgezicht, welk door de commissie van plaatsing zoo hoog gehangen is, dat het als het ware aan de oogen van het publiek is onttrokken.
T. Cleynhens (Antwerpen) schilderde met veel waarheid en in een goeden en waren toon, het Oud gasthuis van Lier.
H. De Braekeleers Gildekamerstraat te Antwerpen, zijn Koperplaatdrukker en Des zeemans wederkomst mogen genoemd worden tusschen de goede schilderijen van de pronkzaal; zij onderscheiden zich, in teekening en schildering, door zeer vele degelijke hoedanigheden.
A. De Keysers twee Gezichten uit Mechelen, vermelden wij als hoogst wel getroffen. Beide zijn verkocht.
Jan Geeraerts (Antwerpen) spreidt met zijn Oudheidkenner de hem eigene verdiensten ten toon; het doorzicht is allerbest verstaan en de schildering warm en verzorgd.
Ruytens Vertrekplaats is een zeer aangenaam stuk, zooals de meeste van dezen meester met zorg behandeld, maar wat conventioneel van kleur.
K. Springers stadsgezichten zijn uitmuntende, puike schilderijen. Zij vertoonen: het Stadhuis van Keulen, De Grootemarkt van Ulm en de Kanselarij te Leeuwarden. Eerstgenoemd stuk behoort aan het Amsterdamsch museum van hedendaagsche meesters.
F. Stroobant leverde twee fraaie stadsgezichten, maar die waarheid missen als kleur. 't Is onverklaarbaar, hoe een schilder van zooveel talent, toon en kleur zoo verkeerd kan zien.
Er zijn nog verdienstelijke stads- en binnengezichten van: A. Baur (Weimar), L. De Burbure, B. Neyt, Juff. C. Van den Broeck en G. Walkiers (Brussel), V. Kuhnen en E. Le Gendre (Brugge), J. Maswiens (Leuven), J. Neuhuys (Amsterdam), en V. Vervloet (Mechelen).
J. Goupil (Parijs) geeft ons in zijn Ten jare 1795, levend en karaktervol, een vrouwenbeeld te aanschouwen, zooals er niet veel op doek worden getooverd, een echt meesterstuk. De schilderij hoort toe aan den heer Bamberger. Des schilders Moeielijke overeenkomst is ook een aangenaam en puik bewerkt stukje.
Carolus Duran munt ditmaal niet uit, noch in zijn Zomereinde, noch met het portret zijner dochter.
L. De Winne stelt drie portretten ten toon, waarvan de twee mansportretten ons het meest bevallen.
G. Richter (Berlijn) is een der gevierdste schilders van de tentoonstelling; zijn portret van prinses G. en zijne twee andere portretstukken: Moeder en kind en Vader en kind, verdienen meesterlijke gewrochten genoemd te worden.
E. Agneesens' kinderportretten en Vlinderspel, behooren tot de verdienstelijke werken der pronkzaal.
Tusschen de op de tentoonstelling met eere vertegenwoordigde portretschilders noemen wij nog: J.M. Nisen (Luik), E. Siberdt (Antw.), F. Collin, H. Denobele, R. De Pauw, A. Dillens, E. Stückelberg (Zwitserland), R.A. Muller (Londen), L. Tuerlinckx, M. Brunfaut, E.A.K. Lambrichs, A. Bourson en M. Carlier (allen te Brussel), P. Van Havermaet (Antwerpen), van wien vooral een kinder- en mansportret prachtig te noemen zijn.
(Wordt voortgezet.)