De Vlaamsche School. Jaargang 21
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijJudocos Josephus Moerenhout.Deze kunstschilder werd te Eeckeren (provincie Antwerpen) geboren op 3 Mei 1801 en overleed te Antwerpen den 11n Juni jl. Hij was zoon van Petrus Moerenhout, bakker en winkelier, en van Johanna Jacobs, van Hoogerheide, bij Bergen-op-Zoom. Hij legde zich aanvankelijk toe op den handel en was 3 jaren klerk opeen Antwerpsch kantoor, welk na dien tijd te niet ging. De jonge Moerenhout besloot, den handel voor goed vaarwel te zeggen en schilder te worden. Het was de landschapschilder H.J.F. Van der Poorten die hem de eerste teeken- en schilderlessen gaf (1817-1820); de jongeling volgde tevens de leergangen der Antwerpsche academie, aan wier hoofd de uitmuntende kunstschilder W.J. Herreyns stond. Moerenhout werd verschillende keeren bekroond. Zijn lievelingsvak was het schilderen van paarden. Hij vertrok in 1824 naar den Haag om er de puikstukken van Wouwermans, Berchem en andere meesters in het museum te studeeren. Zijne kopijen en studiën in het museum trokken de aandacht van den heer Jones, secretaris van het Engelsch gezantschap in den Haag, welke heer den jongen schilder meenam naar Parijs, waar hij dertien maanden verbleef, vele studiën maakte in den Louvre en een leerling en vriend van Horace Vernet werd. In 1827 keerde hij in zijn vaderland terug. In 1830 prijkte van hem op de Brusselsche tentoonstelling een Gekwetst soldaat en een Zeeoever met paarden en menschen. Later bezocht hij menigmaal Holland en vestigde er zich met der woon in November 1831. In 1833 schilderde hij: Het gevecht op den ijzeren berg bij Leuven. Dit stuk, welk 200 figuren, waartusschen vele portretten, bevatte, werd aangekocht door den koning van Holland. Op de verkooping der verzameling van Willem II, in 1850, kwamen nog twee stukken van Moerenhout voor, Valkenjachten voorstellende.Ga naar voetnoot(1) In 1838 zond hij naar de Gentsche tentoonstelling Het doorwaden van de rivier en de Terugkeer van de markt. In 1840 stelde de beroemde A. Schelfhout te Antwerpen ten toon: Een Wintergezicht, waarvan de paarden en menschen door Moerenhout geschilderd waren, en in 1841 bevatte de Haagsche tentoonstelling een Vergezicht op Apeldoorn, ook door Schelfhout en Moerenhout te zamen geschilderd. Op dezelfde wijze werden eenige andere stukken door hen beide gemaakt. De meeste Europesche kunstverzamelingen, waartusschen de galerij van koningin Victoria, bezitten stukken van Moerenhouts hand. Wij noemen hier eenige van zijne voornaamste gewrochten, onder aanduiding van het jaar waarin zij werden tentoongesteld: 1852. Gezicht op Scheveningen; Toebereidselen tot eene wandeling te paard; Trekpaarden. 1854. Jagersrust. 1855. Toebereidselen tot de jacht; Ontlading van vischsloepen te Scheveningen; Overtocht van het Y omtrent Amsterdam. 1858. Weidende paarden en vee; een stal. | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
1861. Gesprek op de weide; Havengezicht (met menschen en paarden); Paardenstal; Terugkeer van het veld. 1864. Albrecht Durer op de Antwerpsche paardenmarkt in 1521; Jacht. 1866. Scheveningsch strand; Rooftocht van Marten van Rossum in 1542 (laatstgenoemde schilderij bevindt zich op het stadhuis van Antwerpen, welks gemeentebestuur ze aankocht in 1867, met geldelijke tusschenkomst van het staatsbestuur.)
Sedert 1854 was Moerenhout weer in Antwerpen teruggekeerd, en ter gelegenheid van de in dat jaar gehoudene tentoonstelling werd hij benoemd tot ridder der Leopoldsorde. Moerenhout maakte twee goede sterkwaterplaten, voorstellende: Twee jachthonden, wachtend aan den trap van een kasteel en Twee hazewindhonden, links een geschoten haas en op den achtergrond een bergachtig landschap, in het verschiet twee jagers. Moerenhout was een stil en ingetogen mensch. Hij schatte de kunst boven alles hoog en voelde zich het gelukkigst wanneer hij werken kon. Dit geluk moest hij echter ontberen in de laatste jaren zijn levens, toen hij zwaar geteisterd werd door ziekte. Den 11n Juni, gelijk wij hooger aanstippen, verwisselde Moerenhout het tijdelijk met het eeuwige. Den 14n Juni werd hij ter aarde besteld op het Kiel, onder een grooten toeloop van vrienden, kunstbroeders en vereerders. De heer Verhoeven-Ball, voorzitter der afdeeling van beeldende kunsten van het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen, sprak aan het graf den ontslapene het laatst vaarwel toe, terwijl hij tevens wees op de hoedanigheden en gaven, waardoor hij zich onderscheiden had en die zijnen naam zullen doen voortleven bij het nageslacht. |
|