De Vlaamsche School. Jaargang 21(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De koningin der weide. Ik was, een schoonen morgen, Naar buiten heen gegaan, En op de groene weide Vond ik een bloemken staan, Het schoonste wel van allen: 't Was rijk aan eigen schoon. Ik trad het bloemken nader En vroeg op zoeten toon: Bloemeken, helder en fijn, Ik min u, zoudt ge mijn Voor immer willen zijn? Waartoe zijt gij gekomen? Of spreekt ge mij van trouw, Opdat ik, bloem van Vlaandren, Door u vervallen zou? - Verdenk ze niet mijn bede, Zoo rein als mijn gemoed, Zoo vurig als de liefde, Die ik voor Vlaandren voed: Bloemeken, helder en fijn, Ik min u, zoudt ge mijn Voor immer willen zijn? Nu ben ik oud geworden; Mijn zomer is voorbij, En, aan mijn zijde leunend, Vergaat mijn bloem met mij. Voor andren is het lente, Weer bloeit een jeudig kroost, Dat, naar der oudren zeden, Op Vlaandrens weide koost: Bloemeken, helder en fijn, Ik min u, zoudt ge mijn Voor immer willen zijn? Edm. Van Herendael. Vorige Volgende