Sterfgevallen.
Carolus-Joannes-Gummarus NELIS is den 27n April te Antwerpen overleden. De naam, hier neergeschreven, is niet zeer vermaard. Hij, die hem droeg, was nochtans een uitstekend geleerde, een der beste professors die België in het middelbaar onderwijs bezat, maar tevens een van de stilste en zedigste menschen die men zich denken kon. Hij scheen als opzettelijk alles te vermijden, wat de aandacht op hem trekken zou. Hij werd te Antwerpen geboren den 11n October 1804, studeerde aan de Leuvensche hoogeschool en was van 1 October 1829 tot in Augustus 1870 leeraar aan het Antwerpsch atheneum, opvolgelijk in de 5e, 4e en 2e Latijnsche klasse, en, gedurende de 8 laatste jaren zijner ambtsvervulling, in de klasse van rhetorika. Sedert 1855 was hij ridder der Leopoldsorde. Hij hielp, omstreeks 1840, de Antwerpsche rederijkkamer de Olijftak heropbeuren en nam gedurende eenigen tijd het voorzitterschap waar. De Vlaamsche zaak heeft in den heer Nelis steeds een overtuigd en moedig verdediger gevonden. Van 1842 tot aan het einde zijns levens vervulde hij de betrekking van schoolopziener in het kanton Antwerpen. Den 30n April werd hij op het kerkhof van Berchem ter aarde besteld, onder een grooten toeloop; de lijkdienst had plaats in St.-Jacobskerk. Op zijn graf werden redevoeringen uitgesproken door de heeren kanunnik Claessens, van Mechelen, Mulder, gemeenteonderwijzer te Antwerpen, Van Hollebeke, oud-leeraar aan het Antwerpsch atheneum en J. De Bom, secretaris van hetzelfde gesticht. Transivit bene faciendo, zoo luidde het getuigenis, dat laatstgenoemde spreker van den overledene aflegde, en de heer Claessens zeide, geheel in denzelfden geest: ‘Afkeerig van pronkwoorden en beruchtheid, had Nelis de oude Vlaamsche leuze: “Doe wel en zie niet om,” voor levensregel aangenomen en
daarom is hij op de hoogte zijner taak gebleven: daarom heeft hij niet een zijner plichten verraden.’ Zoo geen marmer of brons Nelis' nagedachtenis zal vereeuwigen, in de harten van allen die hem hebben gekend heeft hij zich eene eerezuil gesticht, die overeind blijven zal, zoolang die harten zullen kloppen.