Vlaamsche schrijvers der oude hoogeschool van Leuven.
VI. Martinus Steyaert,
een der uitmuntendste godgeleerden der xviie eeuw, werd te Somerghem in Vlaanderen geboren den 16n April 1647. Er bestaan zeer volledige levensschetsen van den verdienstelijken man, zoodat wij hier weinig van hem zullen zeggen. In 1664 werd hij met eenparige stemmen primus der wijsbegeerte te Leuven uitgeroepen en in 1675 ontving hij ondanks zijnen ouderdom de doctorsmuts. Daarop werd hij hoogleeraar in de godgeleerdheid. Na verscheidene waardigheden bekleed te hebben, benoemde Innocentius XII hem in 1691 vicaris-apostolicus van 's-Hertogenbosch. Eene kortstondige ziekte overviel hem in 1701; hij bezweek in het groot college te Leuven den 17n April, en werd volgens zijn verlangen voor het choor van St.-Pieterskerk begraven. Hij was een der hardnekkigste bestrijders van het jansenisme, leering die hij zelf van zijne meesters, Van Vianen en G. Huygens, had opgedaan, en ook eenigen tijd halvelings toegedaan was. Hij liet vele Latijnsche schriften, in vloeienden stijl opgesteld, achter. Doch wij hebben hier slechts van hem te melden eene spraakkunst der Vlaamsche taal, wier verschillende gewestspraken hij zeer duidelijk aanduidde: zoo ten minste meldt Foppens; hij schreef ook eene verhandeling in 't Vlaamsch en 't Latijn: Obligatio audiendi verbum Dei in parochiis, Verplichtinghe van het woordt Godts te hooren in de parochiekerken. Antv. 1674 in-12. Dit boekje was gericht tegen zijnen medeleeraar Christiaan Lupus (Dewulf), die hetzelfde vraagstuk behandeld had in het werk getiteld: Exhibitio canonis circa jus regularium ecclesiaram quod praedicationes divini verbi. Zie over Ch. Lupus, Foppens, Bibl. Belg. en Feller.
Wilsele, bij Leuven.
L.W. Schuermans, pr.