De pestvogel.
De hier afgebeelde vogel behoort tot de familie der vliegenvangers en is, van dit geslacht, de eenige soort die in Europa wordt gevonden. Bombicilla garrulus, zoo heeten hem de geleerden.
Bij het volk heeft hij den naam van pestvogel. In Holland heet men hem ook beemer en zijdestaart. De verschijning van dezen vogel werd in vroegere eeuwen als een voorbode van pest en andere volksziekten aanzien. Vandaar kreeg hij den natuurlijk geheel onverdienden naam van pestvogel. Hij broedt in koude streken, maar bezoekt somtijds ook gematigder luchtstreken. Er word verondersteld, dat hij zich daartoe misschien door gebrek aan voedsel gedwongen ziet. Hij voedt zich in den zomer met insecten en later met beziën. In December 1866 zag men in Holland eene bijzonder groote menigte van pestvogels. Vele werden er gevangen. De bladen en tijdschriften maakten ervan gewag. Zie de Vlaamsche School van 1867, bladz. 20. Een onzer vrienden deelt ons mede, dat buitengewoon talrijke zwermen pestvogels door Vlaanderen trokken, eenige weken nadat de cholera daar zijne laatste verschijning deed.
De pestvogel is ongezellig van aard en onderscheidt zich weinig van de ekster. Hij heeft zeer korte pooten en zachte veeren.
Over het geheel, is hij roodbruinachtig grijs gekleurd; staart, slagpennen en keel zijn zwart. Hij is vooral te kennen aan een klein vermiljoenrood hoornachtig plaatje aan 't einde der kleine slagpennen.
In het museum van opgevulde vogels, in den Antwerpschen dierentuin, treft men verschillende pestvogels aan.
De Grieken noemden den pestvogel Ampelis of wijngaardvogel, daar hij zeer belust op druiven is.