man te recht te wijzen. Om derzelver ongegrondheid te bewijzen, richtte hij zich tot den opzichter der fabriek, maar kreeg van deze een antwoord, dat hem noch klaar, noch duidelijk scheen.
Terwijl de overige personen van het gezelschap zich onledig hielden met het beschouwen der werken, sprak de graaf Sofia zelf aan en bekwam van haar het volgende antwoord:
- Ik kan mijn vaderland, ik kan mijne zwakke ouders en nog iemand die mij duurbaar is, niet vergeten.
Een werkman, die in de nabijheid stond, zegde fluisterend tot den graaf, dat zij in Saksen eenen verloofde had achtergelaten, en Sofia, zooals meer meisjes, zou gedwongen worden eenen soldaat, die het lot moest aanduiden, te huwen.
- Wij gevoelen allen medelijden met het arme meisje, zoo besloot de werkman; maar als de koning gebiedt, moet er gehoorzaamd worden.
- Slaaf! riep de graaf in eene hevige opwelling van toorn. Laffe slaaf! gij verdient onder de ijzeren tuchtroede van eenen dwingeland te leven. Wanneer een koning iets gebiedt, dat tegen recht en menschelijkheid is, moet hij niet gehoorzaamd worden.
Laniska bemerkte, toen het te laat was, dat hij zich te ver uitgelaten had. Zijn luid spreken was door de omstanders gehoord en Sofia lag in hetzelfde oogenblik voor zijne voeten en bad om hulp en redding.
In de diepste ontroering verliet graaf Laniska met den Engelschman de fabriek. Zij beraamden samen over het beste middel om Sofia te redden en kwamen overeen, den koning, uit naam van het meisje, een smeekschrift te overhandigen, waarin zij om hare vrijlating zou verzoeken.
Eenige dagen later legde koning Frederik II een bezoek af bij gravin Laniska, moeder van zijnen aide-de-camp, waar ook de Engelschman te gast was. De koning richtte daar geheel onverwacht de vraag tot hem: ‘of zijn vriend Wedgewood (een befaamd Engelsch porseleinschilder), soms geene schoons kopij van de Barbarini- of Portlandsche vaas bezat?’
De Engelschman antwoordde bevestigend en voegde er bij, dat die kopij voortreffelijk en moeielijk van het oorspronkelijke werk te onderscheiden was. Hij zeide daarop eenige verzen voor, welke een Engelsch dichter aan de schoonheid dier vaas gewijd had. Zulks wekte Frederiks eerzucht op.
- Ik, antwoordde hij, zal de Pruisische vaas bezingen. En ofschoon er tot op dit oogenblik geene bestaat, zoo zou ik de middelen, waarover ik als koning beschik, zeer slecht moeten kennen, wanneer ik niet, van nu af, op eene vaas zou kunnen roemen, welke in schoonheid met die van Barbarini kan wedieveren. Er is, bijvoorbeeld, in de tegenwoordige fabriek, en hier zag de koning den jongen graaf aan, eene jonge kunstenares, welke bij haren verloofde naar Saksen wenscht terug te keeren. Zij is krijgsgevangene en moet, als al de anderen, hare vrijheid van den overwinnaar afkoopen. Ik weeg kunst tegen goud op, zoodat zij zich daarmede kan vrijkoopen. Voor 't overige moet de koning gehoorzaamd worden.
Met deze woorden verliet Frederik het gezelschap, wierp een beteekenisvollen blik op graaf Laniska en ieder een sidderde voor diens toekomst.
De koning kende dus de onbezonnen woorden van den vurigen jongeling; allen hielden hem voor verloren. Eenige dagen later, overhandigde koning Frederik Sofia's verzoekschrift aan graaf Laniska, met de volgende eigenhandig daarop geschreven kantteekening:
‘Wie van de kunstenaars in de porseleinfabriek, te Berlijn, te rekenen van nu af, binnen eene maand de schoonste vaas maakt, kan, naar verkiezen, trouwen of niet trouwen en op ieder oogenblik naar Saksen terugkeeren.
Zoo hij of zij zich liever te Berlijn zou vestigen, bekomt de overwinnaar 500 thaler belooning. De naam van den prijswinner zal prijken op de vaas, welke van dat oogenblik de Pruisische vaas zal genoemd worden.’
Door die verordening keerde Sofia Mansfeld's kracht terug, hare kunst herleefde. De bepaalde dag verscheen. De koning zelve, met graaf Laniska in zijn gevolg, onderzocht met den blik eens kenners, de geleverde kunststukken en eindelijk volgde de uitspraak des rechters. Zij luidde:
‘Deze is de Pruisische vaas.’
Sofia Mansfeld was de gelukkige, die de overwinning behaald had; hare vreugde beschrijven zou onmogelijk zijn.
Plotseling klonk echter uit Frederiks mond het bevel, graaf Laniska aan te houden, en den gevangene naar Spandaw te voeren, terwijl Sofia Mansfeld met een militair geleide naar de Saksische grenzen moest gevoerd worden.
Niemand kon begrijpen, waaruit die koninklijke strengheid voortsproot; allen stonden met neergeslagen oogen en in de grootste verlegenheid, als op hunne plaats vastgenageld.
Spoedig werd echter het raadsel opgelost. De koning was voornemens, de vaas naar Parijs te sturen. Hij las met voldoening de op den voet der vaas geschrevene vleierij: ‘A l'éternelle gloire de Frédéric le Grand,’ toen bij het afstuiven van den voet, eensklaps het woord ‘Tyran’ zichtbaar werd.
Ieder een wist, dat de vleierij door graaf Laniska was geschreven; het woord tyran moest het dus ook zijn. Zulks legde uit, hoe het kwam dat de vorst zich eensklaps zoo verbolgen had getoond.
***
Weer was er een gezelschap vereenigd bij gravin Laniska, waar natuurlijk het lot van den gevangene het onderwerp der gesprekken werd.
- Hoe gelukkig is het, zeide de Engelschman, in een land te leven, waar niemand van zijne vrijheid beroofd wordt, zonder ten minste te weten waarom. Welk geluk, deel uit te maken van eenen staat, waar niemand zonder gerechtelijke veroordeeling en ten aanhoore van God en de wereld gevonnisd worden kan!
En nu begon hij de voordeelen van de rechtspraak bij gezwoornen met zulke warmte te verdedigen, dat de koning, die gewoonlijk onaangemeld binnenkwam, zich in de zaal bevond, vóórdat iemand het gewaar was geworden. Hij had veel gehoord van wat er was gezegd en hij hoorde ook mevrouw Laniska uitroepen: