De Vlaamsche School. Jaargang 21
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijHulde aan Gustaaf Wappers.Ga naar voetnoot(1)In de zitting van den Antwerpschen gemeenteraad werd op 5 Februari door den heer J. Nauts lezing gegeven van het volgende verslag, uit naam der commissie van schoone kunsten: ‘Voor elk openbaar bestuur beslaat er geen dringender en natuurlijker plicht, dan hulde te brengen aan de groote burgers, die door hun verstand, hunne zelfopoffering of hun vernuft hebben bijgedragen tot de zedelijke en stoffelijke welvaart of tot de verheffing van den kunstroem des lands. | |
[pagina 39]
| |
door de koene vastberadenheid waarmede hij de oude overleveringen liet varen en de vaan van het romantisme opstak. De voorstellen, in dit verslag vervat, werden aangenomen met eene lichte wijziging, hierin bestaande, dat de raad den wensch heeft uitgedrukt eene van Wappers' beste schilderijen te kunnen aankoopen, terwijl de commissie voorstelde tot dezen aankoop te ‘besluiten.’ Dienaangaande maakte de heer schepen Van der Taelen onder andere de volgende opmerking: ‘Ik kan geen grondbeginsel stemmen waardoor de stad zou kunnen verplicht worden 100,000 fr. voor eene schilderij te betalen. Onnoodig te zeggen, dat ik voor het voorstel zou zijn, indien men er in gelukken kon een stuk van Wappers te koopen tegen een gematigden prijs, maar ik ben er niet meer voor, wanneer daaraan al te grof geld zou moeten ten koste gelegd worden.’ Nadat de heer schepen Allewaert zich in denzelfden zin uitgelaten had, verklaarde de verslaggever zich bij de voorgestelde wijziging te kunnen aansluiten, daar zij de zaak eigenlijk niet veranderde. De heer Suremont vernieuwde zijn voorstel, het portret van Wappers bij de schilderingen in de trapzaal des museums te doen voegen. Er werd tegen ingebracht, dat een dergelijk voorstel niet in aanmerking kon genomen worden, of het zou ‘van den heer De Keyser zelf moeten komen.’ De meening werd te kennen gegeven, dat ‘eene commissie of een gemeenteraad onmogelijk kan zeggen aan den kunstenaar die een werk als dat van den heer De Keyser heeft voltooid: voeg er nog het afbeeldsel van dien of gene bij.’ Er kan, zoo werd opgemerkt, ‘aan den heer De Keyser niet gezegd worden, dat hij het portret van Wappers in zijne schilderingen moet brengen, daar men noodzakelijk en vóóral hoeft rekening te houden van het volledig plan, waarnaar de kunstenaar werkte.’ Maar men erkende, dat de zaak eene geheel andere gedaante zou aannemen, ‘indien bij voorbeeld de schilder, de heer De Keyser zelf, voorstelde zulks te doen.’ De heer Gits zeide, naar aanleiding daarvan: ‘De heer bestuurder De Keyser zal ongetwijfeld kennis dragen van het verlangen van den heer Suremont. Indien hij het gedacht goedkeurde, zou hij er ons reeds lang van onderricht hebben.’ De heer Suremont verzocht den gemeenteraad in aanmerking te willen nemen dat ‘van al de bestuurders der Antwerpsche academie. Wappers de eenigste is, wiens portret in de schilderingen der trapzaal van het museum niet voorkomt. Van Bree, Wappers' onmiddellijke voorganger, en ook de heer De Keyser, die Wappers heeft opgevolgd, zijn in de muurschilderingen afgebeeld.’ Spreker achtte het ‘onverantwoordelijk, dat in de schilderingen geen portret bestaat van den bestuurder die de roemrijke hervormer van de Vlaamsche kunstschool is geweest.’ Hij deed verder uitschijnen dat de schilderingen in de trapzaal van het Antwerpsch museum ‘de geschiedenis der Vlaamsche school en der academie tot op dezen tijd verbeelden, en hij beweerde dat ‘die geschiedenis in verband met de academie onvolledig is, juist omdat er het portret van Wappers in ontbreekt.’ Spreker voegde er bij, dat hij wellicht zijn voorstel niet zou gedaan hebben ‘indien de heer De Keyser er niet meer ware geweest om het portret te maken.’ Het voorstel vond geene ondersteuning in den raad, iets wat wij en velen met ons ten zeerste betreuren. Het maken van Wappers' marmeren borstbeeld is door het Antwerpsch gemeentebestuur aan den heer Jaak De Braekeleer opgedragen, tegen 3500 fr.
Op 23 Februari, 's morgens ten 11 ure, had in de Antwerpsche hoofdkerk eene plechtige uitvaart plaats, ter nagedachtenis van baron Wappers. De lijkbaar stond onder den koepel vóór het hooge choor en was bedekt met het zwart fluweelen kleed dat gebruikt werd in de lijkdiensten ter eere van de aartshertogen Albertus en Isabella, keizerin Maria-Theresia, koningin Maria-Louiza en den schilder Hendrik Leys. Op een zwart fluweelen kussen lagen de versierselen der ridderorden, waarvan Wappers deel had uitgemaakt. Zijn blazoen prijkte aan de lijkbaar en aan de waskaarsen die dezelve omringden. Vier zwarte draperijen met zilveren tranen daalden van het welfsel neer; er stonden op te lezen den datum van schilders geboorte en dagteekeningen van merkwaardige tijdstippen uit zijn leven. Bezijden het hooge choor stonden twee mannen met de in rouw gehulde toortsen der Antwerpsche academie in de hand. De dienst werd verricht aan het hoogaltaar door mgr. Sacré, bijgestaan van een groot getal geestelijken. Burgerlijke en krijgsoverheden, de leeraars der academie, vele kunstenaars en letterkundigen, vrienden en vereerders van den overledene, en ook dezes jongste dochter, woonden de plechtigheid bij. Na afloop van den dienst heeft men zich stoetsgewijs naar het museum der academiekers begeven, waar de heer N. De Keyser eene lofrede op Wappers hield en 's meesters eigenhandig portret met onverwelkbare bloemen kroonde. De heer L. Alvin hield bij dezelfde gelegenheid eene redevoering uit naam der academie van België. |
|