De Vlaamsche School. Jaargang 21
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe meisjes van Brabant.Ga naar voetnoot(1)De meisjes van Brabant die spannen de kroon!
Hun oog is een genster, een roosjen hun koon;
Hoe lief en hoe lokkend toch kijken ze rond;
Hoe zacht en hoe zoet zijn hun lipjes en mond;
Hoe zwierig hun tred en hoe fijn!
Maar geene, maar geene,
Lijk Lene, schoon Lene,
Maar geene lijk Leneken mijn!
De meisjes van Brabant die dragen een kleed
Van kostbare stoffen, nu smal en dan breed;
Van kantene mutsjes en houden zij niet:
't Zijn doekskens met bloemen alom, wat ge ziet,
't Zijn doekskens van louter satijn!
Maar geene, maar geene,
Lijk Lene, schoon Lene,
Maar geene lijk Leneken mijn.
De meisjes van Brabant zijn moedig en sterk,
En vóór dat het daget reeds nugger aan 't werk;
Ze naaien en breien bij 't grazende vee,
Of sprenken het linnen of snijden den klee....
Zoo elders er ievriger zijn,
Geene eene, geene eene,
Lijk Lene, schoon Lene,
Geene eene lijk Leneken mijn.
De meisjes van Brabant gaan gaarne ten dans,
En draaien er rond naar de wijze des lands;
Van nieuwere sprongetjes kris ende kras,
Van polka's, mazurka's op maat en op pas,
Van al dat gezwirrel geen schijn!
Maar eene toch, eene,
Mijn Lene, schoon Lene,
Maar eene toch, Leneken mijn.
De meisjes van Brabant zijn gaarne gevrijd.
Wie jonkman is, kome, maar kome bij tijd;
Want, als eens het kloksken het Angelus klept,
Dan wordt er geen woord meer van vrijen gerept,
Of... 't zou aan het vensterken zijn
Van eene, van eene,
Mijn Lene, schoon Lene,
Van eene, mijn Leneken mijn.
De meisjes van Brabant zijn gaarne getrouwd.
Als 't moschje, dat tjilpt in het lommerrijk hout,
Als 't bieken in 't veld, en als 't vischje in den vloed,
Zoo hijgen hun hartjes naar 't huwelikszoet,
Dat nimmer verslapp' noch verdwijn',
Maar geene, maar geene,
Zoo vurig als Lene,
Zoo vurig als Leneken mijn.
J. Brouwers, z.
|
|