Lemire, den schranderen priester van het hoogste nut voor zijn bisdom oordeelende, riep hem naar Antwerpen terug, stelde hem aan 't hoofd van zijn seminarie en maakte hem gradueel kannunik zijner kerk, landdeken van den omtrek en zelfs van de stad Antwerpen. Bij al deze ambtsbezigheden liet Beyerlinck de wetenschappelijke niet varen. De onophoudelijke arbeid ondermijnde echter zijn leven en leidde hem vroegtijdig ten grave (den 7n Juni 1627). De uitmuntende priester Gods werd algemeen betreurd door al zijne vrienden en kennissen. Hij was een man vol godsdienstijver, een ongemeen welsprekend predikant, en onderscheidde zich tevens door beleefdheid en aangenamen omgang. Valerus Andreas, Foppens en Paquot halen van Beyerlinck een twaalftal werken aan, waaronder wij de volgende Vlaamsche aantreffen: 1o Catholijcke antwoorden aen de gewoone vragen aen die van de zoogenoemde gereformeerde Religie. Antw. Verdussen, 1609 en 1617; - 2o Het leven ende mirakelen van de heylighe Bisschoppen Eligius, Willebrordus, Norbertus, apostelen van de Nederlanden ende principalyck der stadt Antwerpen; met oock een kort verhael van het beginsel van de Religie; der zelve stadt. Beschreven naer vele gheloofwaardige schryvers. Antw. bij Corn. Verschueren, 16..? in-4o. Item met eene Latijnsche vertaling. Ibid. 1651, in-4o. Witsen-Geysbeeck zegt in zijn Biographisch Anth. en Critisch woordenboek der Nederduitsche Dichters (Antwerpsche Almanak voor 1820, bladz. 54), dat Beyerlincks Nederduitsche schriften en gedichten erbarmelijk zijn.
Wilsele, bij Leuven.
L.W. Schuermans, pr.