De Vlaamsche School. Jaargang 20
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijGustaaf Wappers.
| |
[pagina 205]
| |
zijn tafereel zeer treffend en schoon had bevonden en het wenschte te bezitten; zij bood hem, uit naam der vorstin, 25 bankbriefjes aan, ieder van 1000 fr., hem verzoekende, den prijs van zijn schilderstuk daar af te houden. Wappers, door die vereerende handelwijze diep bewogen, nam het pakske bankbriefjes, telde er 8,000 fr. af, en gaf het overige aan de eeredame terug. Hetzelfde jaar deed hij, als vertegenwoordiger der Belgische school bij de commissie der wereldtentoonstelling
wapen van baron g. wappers. (Zie bladz. 192.)
te Parijs, tijdens het bezoek van koningin Victoria en van den keizer en de keizerin der Franschen, aan deze hooge bezoekers de verdiensten van meerdere stukken van Vlaammeesters zoo welsprekend uitschijnen, dat verscheidene daarvan door de vorstelijke en andere hooggeplaatste personen werden aangekocht. Ook was zijn invloed niet vreemd aan talrijke onderscheidingen die aan vele zijner lands- en kunstbroedersGa naar voetnoot(1) van wege de Fransche regeering ten deel vielen. Hij bleef steeds de oude hulpvaardige Wappers. Die met hem te Antwerpen omgang hebben gehouden, weten hoe hij was. Hij kon niet neen zeggen. Al wie hem iets kwam vragen, trachtte hij te paaien en tevreden te stellen. Niet zelden beloofde hij meer of liet hij meer verwachten, dan hij bij machte was toe te staan. Dit berokkende hem destijds tusschen zijne Antwerpsche kunstmakkers veel vijandschap. De teleurgestelden wrokten op hem des te sterker, naarmate hij hun meer had laten verhopen. Zoo zou hij aan tien candidaten voor eene plaats, als zij zijne ondersteuning kwamen inroepen, goede woorden gegeven en in meerdere of mindere mate zijne voorspraak toegezegd of hen daarop laten betrouwen hebben. Die overdrevene vriendelijkheid scheen sterker te wezen dan zijn gezond verstand. En daar er van het tiental candidaten natuurlijk slechts één in aanmerking kon komen, zoo maakte hij zich niet zelden in eenen keer een half dozijn tegenstrevers of vijanden. In 1855 benoemde keizer Napoleon III Wappers tot officier van het Eerelegioen en briefwisselend lid der Fransche academie van schoone kunsten. Dit jaar schilderde onze meester het portret van mejuffer Pharaïlde de Pret, thans mevrouw Van Kerckhove te Gent. In 1856 schonk Wappers een levensgroot en goed geschilderd beeld van Murillo aan den Cercle artistique et littéraire te Brussel. In 1858 werd hij geroepen, om zijn oordeel te vellen over de herstelde stukken van Rubens in den Louvre te Parijs. Men stelde de waardeering van den Vlaamschen meester op zeer hoogen prijs. Van 1859 dagteekent eene kleine schilderij op paneel geschilderd, 45 c. hoog, 44 c. breed, voorstellende: de arme Joanna (op den achtergrond staat eene doodkist, waar boven een kruis met een Christusbeeld en een palmtak, daarachter eene brandende waskaars; op den voorgrond is gezeten de arme vrouw met strakken blik voor zich starende). Dit stuk is in bezit van de familie Jos. de Pret voornoemd, evenals de schilderij Romeo en Julia die, eenige jaren geleden, in het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen te Antwerpen was tentoongesteld. Uit denzelfden tijd wordt ook hoog geroemd een prachtig en puik geschilderd vrouwenbeeld, Italië voorstellende, dat in bezit is van een hoog geplaatst persoon in Italië. Wappers bezocht Italië slechts in den avond zijns levens; hij werd, gedurende zijn verblijf te Rome, met veel onderscheiding door den H. Vader in gehoor ontvangen. Op de Brusselsche tentoonstelling van 1866 prijkte Wappers' Novene der gravin van Egmont die met hare kinderen blootvoets 's nachts vóór de onthoofding van haren gemaal een bedeweg doet in | |
[pagina 206]
| |
de straten van Brussel. Het onderwerp dezer samenstelling had de meester ontleend aan eenen brief, door Alva aan den koning van Spanje geschreven en waarin dienaangaande wordt gezegd: ‘Sedert de opsluiting van haren gemaal, zijn er weinige nachten dat de gravin van Egmont, die eene vrome vrouw is, niet blootvoets met hare kinderen is uitgegaan om tot 's morgens te gaan bidden op al de heilige plaatsen die er te Brussel zijn.Ga naar voetnoot(1) In 1867 schilderde Wappers eene kapitale schilderij, voorstellende: De aanlanding der eerste Engelsche familiën in Amerika in 1620. Dit stuk is aangekocht door een Amerikaan en bevindt zich in Amerika. Omtrent dezen tijd heeft hij ook nog een tafereel uitgevoerd, Bohemers voorstellende. In 1869 bestelde hem het Belgische staatsbestuur een stuk voor het rijksmuseum. Het was voor de eerste maal tentoongesteld in de Antwerpsche pronkzaal van 1870 en stelt voor: Karel I, koning van Engeland, op het oogenblik, dat hem naar het schavot gaande om onthoofd te worden (20 Januari 1649), door een jong meisje eene roos aangeboden wordt. In ons overzicht van de tentoonstelling schreven wij over die schilderij het volgende: ‘Men zou hier het spreekwoord mogen toepassen: oude liefde roest niet. Wappers had immers reeds in 1836 een taferee uit dit tijdvak geschilderd, voorstellende: De laatste oogenblikken van Karel I. (Zie bladz. 186.) Zijne nieuwe schilderij heeft onbetwistbaar schoone hoedanigheden, den meester waardig. Karel I, die jonger van gelaatstrekken schijnt dan degene in 1836 uitgevoerd, is prachtig en breed behandeld, even als doctor Juxon, de laatste bisschop van Londen, en een paar mannen van het geleide. Het rosse haar en bruine kleed van het meisje smelten wat veel samen met het lederen wambuis van den achter haar staanden wachter. Aan velen bevalt de samenstelling niet; men verlangde meer beweging, om beter en klaarder te doen zien wat er ging plaats grijpen; er ligt, rechts, wel eene bijl naast een kapblok; maar men beweert dat bij de onthoofding van eenen vorst een oploop van volk en tal van soldaten zou dienen gezien te worden; anderen hadden ook den beul op de schilderij willen zien; weer anderen noemen de meisjesfiguur onbeduidend; het gelaat van den vorst zou niets van het groote droevige schouwspel, dat gaat plaats grijpen, verraden, enz. Wij kunnen ons met al die afwijzingen niet vereenigen. Wappers heeft de vorstelijke hoofdfiguur eenvoudig en tevens verheven, ofschoon wellicht eenigszins theatraal, voorgesteld. De teekening is zeer schoon, de schildering prachtig, vooral de handen; het geheel verraadt nog altijd den meestertrant van den beroemden schilder, maar schijnt de kracht van kleur niet meer te bezitten die de vroegere tafereelen des meesters, zooals zijn Peter-de-Groote zijne Genoveva en zijn Camoëns, kenmerkten. Wappers is overigens, wat betreft de kleur, in dit tafereel van de overlevering der Vlaamsche school afgeweken; hij geeft ons cartonnen of papieren muren te zien; zijn coloriet mist vastheid en waarheid; in deze schilderij vinden wij meer dan een van de gebreken terug, die als eene eigenschap uitmaken der romantische school, waarvan Wappers de befaamde stichter was en die haren tijd heeft gehad, evenals de door haar verdrongene scholen van Lens en David. Ook moeten wij hier bijvoegen, dat het tafereel wint, met eenige malen teruggezien te worden.’ Bij koninklijk besluit van 2 November 1870 bevorderde Leopold II Wappers tot commandeur der Leopoldsorde. Ditzelfde jaar (1870) ontving het Antwerpsch museum der academiekers de aan Wappers bestelde schilderij: Sulamitis. Wij drukten toen de hoop uit, nogmaals niet te zullen moeten betreuren dat men des schilders besten leeftijd had laten voorbijgaan, om een zijner gewrochten aan te koopen. Over dit punt handelden wij breedvoerig in de eerste aflevering der Vlaemsche School van 1864. In 1871 werd het stuk in 't museum geplaatst en wij zagen onze hoop teleurgesteld, want de Sulamitis mag wel een verdienstelijk tafereel, maar geen meesterstuk heeten. Zij werd den schilder 7000 fr. betaald. Buitendien moest hij zijn portret aan 't museum leveren. Dit portret - een der beste van 't museum - schilderde hij tijdens zijn laatste verblijf in België, in het werkhuis van een zijner oude leerlingen en trouwe vrienden, Alexander Markelbach, te Brussel. Zijn portret mag als Wappers' laatste werk beschouwd worden. De bijzonderste vrienden van Wappers te Parijs waren de zoo gunstig gekende schrijver Henri Berthou, Kalisch, de correspondent der Kölnische Zeitung en de kunstschilder Karel Verlat. Nadat Wappers eenigen tijd te Parijs gevestigd was, ging zijne echtgenoote van den anglikaanschen tot den roomschen godsdienst over. De echtgenooten Wappers hadden drie dochters, allen te Antwerpen geboren: Clara-Maria-Charlotta, op 20 Januari 1842, in den echt getreden op 30 April 1862 met den baron de Roussin-Elias; zij overleed te Parijs den 17n van de maand Mei 1862, dus nauwelijks eenige dagen na het sluiten van hare echtverbintenis. De tweede, Maria-Elisabeth-Catharina, gehuwd met den heer Fernand Bertera, werd geboren op 12 December 1843; De jongste dochter, juffrouw Gabriella-Maria-Josepha-Eulalia, geboren op 15 October 1849, is nog ongehuwd. Het overlijden van Wappers' oudste dochter oefende eenen invloed op hem uit, waarvan hij nooit meer volkomen herstelde. Eenige jaren vroeger, schilderde hij een uitmuntend familiestuk, waarop zijne echtgenoote en hunne drie dochters zijn afgebeeld. De jongste, mejuffer Gabriella, schilderde hij ook afzonderlijk. Beide stukken behooren nog aan mevrouw de barones Wappers, te Parijs. Wij mogen niet vergeten te melden dat Wappers gedurende ettelijke jaren aan het hoofd der Antwerpsche burgerwacht heeft gestaan. Eerst maakte hij deel uit van het muziekkorps en bespeelde den waldhoorn. Hij bekleedde van in 1835 achtereenvolgens de graden van kapitein en majoor, in het 2e legioen; in 1837 was hij kolonel bevelhebber van het 2e legioen en in 1838 kolonel hoofdbevelhebber van de Antwerpsche burgerwacht.
****
Van als Wappers Antwerpen had verlaten, behoorde zijn naam tot de geschiedenis; menigmaal werd hij herinnerd, doch anderen genoten de vruchten zijner verijdelde pogingen. Jaren | |
[pagina 207]
| |
lang had men in dagbladen en vlugschriften gehandeld over de ondoelmatige inrichting van het academisch onderwijs en toen men, twee jaren na het ontslag van Wappers, eindelijk eene beslissing diende te nemen over de nieuwe en tot dan toe zoo zeer betrachtte verbeteringen van het hooger kunstonderwijs, verklaarde wijlen de heer J.F. Loos, de toenmalige burgemeester van Antwerpen, in de zitting des gemeenteraads van 30 December 1854, dat de ondervinding hem geleerd had. Hij zegde: ‘Ook is het onwaar, dat onze academie in bloei vermindert. In de 11 prijskampen van Rome, welke in België reeds hebben plaats gehad, werden zeven leerlingen der Antwerpsche academie bekroond, twee van de academie van Brussel, één van Parijs en een leerling van den heer Paelinckx, schilder te Gent. In het vak der beeldhouwkunde, hebben de Antwerpsche leerlingen insgelijks de meeste prijzen behaald, alsmede in de bouwkunde.’ De burgemeester deed een beroep aan al de in den raad aanwezige leden om eindelijk eene beslissing te nemen opdat er geene geruchten van verval of verkwijning, nopens de academie, meer zouden rondgestrooid worden; al te lang heeft men, zoo zegde spreker: ‘zonder reden herhaald, dat dezelve zich in slechten toestand bevindt; de dagbladen zelven hebben hiertoe het meeste bijgedragen. Dit zijn vijandelijkheden welke hoogst te betreuren zijn, te meer, dewijl die geruchten valsch zijn. Onze academie verkeert in eenen bloeienden staat.’ Alles bleef zooals het vroeger was, met dit verschil dat men Wappers' opvolger ontsloeg van de verantwoordelijkheid van de huishoudelijke zaken der academie, en hem eene meesterswoning en een fraai en flink werkhuis bouwde, iets wat dan ook in alle billijkheid toekomt aan den bestuurder der Antwerpsche academie.Ga naar voetnoot(1) Wappers moest echter dit alles ontberen. Ter nauwernood (zoo kleingeestig werd hij tegengewerkt) kon hij verkrijgen, dat aan het huis, welk hij in de academie bewoonde, eenige onbeduidende herstellingen werden verricht. Wel mag betreurd worden, dat baron Wappers, toen hij nog was in de volle kracht van leven en talent, niet even als H. Leys en N. De Keyser door den Belgischen staat of het bestuur zijner geboortestad in de gelegenheid is gesteld geworden te toonen wat hij kon aan een van die groote werken, gelijk voornoemde meesters er hebben uitgevoerd in het Antwerpsche stadhuis en in de trapzaal van het Antwerpsche museum. Wappers was juist de man om groote samenstellingen uit te voeren, zooals hij reeds bewezen had in 1830, toen hij slechts 27 jaren oud was, met zijn Burgemeester van der Werff en, in 1835, met zijne Episode uit de Septemberdagen van 1830. Tot aan het einde zijns levens is dit voor Wappers een hartzeer geweest, gelijk hij mededeelde aan de vrienden die hij in 1870 terugzag, toen het beleg van Parijs hem had genoopt tijdelijk de wijk te nemen naar België. Hij verbleef te Mechelen, maar bezocht meermalen Antwerpen en Brussel. Gedurende zijn verblijf in België, in 1870, werden pogingen gedaan, om hem de bestelling eener monumentale schildering op te dragen. Toen was het echter te vroeg en te laat; het was te vroeg om hem te gelasten met de beschildering van een der vertrekken in het nog niet voltooide paleis van justitie te Antwerpen, waarover hij reeds had gesproken met wijlen den verdienstelijken bouwmeester Lodewijk BaeckelmansGa naar voetnoot(1) en het was te laat voor 's mans krachten. Nauwelijks toch was hij, na de omwenteling der dusgenaamde Commune, in Parijs teruggekeerd, of hij werd getroffen door eene beroerte, aan wier gevolgen hij, na tot kindsheid vervallen te zijn, den 6n December 1874 overleed, in zijne woning, boulevard Malesherbes, nr 103. Den 8n December werd hij begraven. De inkoompoort van het sterfhuis was behangen met zwart rouwgewaad, afgezet met zilver, voerende eene W met eene baronskroon boven. De inkoomplaats was tot lijkkapel ingericht; in het midden stond de lijkbaar, versierd met kronen en bloemen; vóór de baar lag een zwart fluweelen kussen, met zilver afgezet, en daarop waren uitgespreid acht eereteekens van vorstelijke orden, benevens het kruis van commandeur der Leopoldsorde. Tusschen degenen die den lijkstoet volgden bemerkte men onder andere de volgende heeren: baron Beyens, Belgisch gezant te Parijs, Bastin, consul van België in dezelfde stad, Wittering, eere-secretaris der academie van Amsterdam, Blanche, gewezen secretaris-generaal der prefectuur van Parijs, Haudry, gewezen secretaris-generaal van het Fransche ministerie van financiën, Cuvilier van het instituut van Frankrijk, Bamberger, bestuurder der Fransch-Hollandsche bank, G. Kempeneers, regent en P. Beaufaux, leeraar aan de Antwerpsche academie; de kunstschilders Sebron, E. Hamman, Alex. Markelbach, A. Stevens, Z. Noterman, Brown, Fromentin, Boulenger, enz. Aan het hoofd van den rouwstoet gingen Wappers' aangetrouwde zonen, de heeren baron de Roussin-Elias en Fernand Bertera. De plechtige lijkdienst had des middags plaats in de Augustijnenkerk, waarvan de inkoom behangen was met rouwkleeden, die het naamcijfer van den overledene en eene baronskroon voerden. Op de begraafplaats Montmartre werd het lijk bijgezet in den familiekelder, welke het stoffelijk overschot van des schilders jong gestorvene dochter barones de Roussin-Elias bevat. De heer G. Kempeneers hield eene redevoering uit naam der Antwerpsche academie en de heer P. Beaufaux plaatste eene kroon van onverwelkbare bloemen op het graf, wat ook gedaan werd door den heer Alex. Markelbach, die, bij dit plechtig afscheid, de oude leerlingen, vrienden en vereerders van den betreurden meester herdacht.
*****
In de zitting van den Antwerpschen gemeenteraad van 21 December heeft de heer burgemeester L. de Wael medegedeeld, dat het college beraadslaagd had over de hulde die zou gebracht worden aan de nagedachtenis van den grooten kunstenaar; hij gaf lezing van eenen brief van 11 December door | |
[pagina 208]
| |
het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen geschreven en waarin de wensch wordt uitgedrukt, dat van ambtswege een openlijk blijk van erkentelijkheid, in name der Antwerpsche burgerij gebracht worde aan de nagedachtenis van Gustaaf Wappers, en zulks op eene wijze die den grooten kunstenaar en zijne medeburgers waardig zij. De heer burgemeester verklaarde, dat gemelde brief reeds door hem en door het college instemmend was beantwoord en hij stelde voor, de zaak in handen te geven van 's gemeenteraads commissie van schoone kunsten. Hiertoe werd besloten, nadat een der raadsleden, de heer Max Suremont, had doen opmerken, dat Wappers' beeltenis niet voorkwam tusschen de portretten der andere bestuurders van de Antwerpsche academie, door den heer N. De Keyser in de trapzaal van het stedelijk museum geschilderd. De heer Suremont zegde onder andere: ‘De hoogbegaafde man die onze academie van schoone kunsten bestuurt, de heer De Keyser, die de voorzaal onzes museums versierde met muurschilderingen welke met recht de bewondering van alle bezoekers gaande maken, heeft in de verschillende paneelen, met een uitmuntend talent, de vroegere bestuurders der academie voorgesteld. Daar treft men aan Snyders, Herreyns, Van Brée; maar baron Wappers bevindt er zich niet tusschen. Er is daar eene leemte aan te vullen, en ik vraag, dat het college den heer bestuurder wille verzoeken, het portret van Wappers te schilderen en het tusschen diegene van gemelde beroemde mannen te plaatsen.’ Ook dit voorstel werd verzonden naar de reeds genoemde commissie van schoone kunsten. Wij koesteren de hoop dat de heer De Keyser uit eigen beweging zal vragen de leemte aan te vullen waarop in 's gemeenteraads zitting van 21 December 1874 gewezen werd en dat alzoo Gustaaf Wappers in de schilderingen waarmede de bestuurders der Antwerpsche academie herdacht worden, de plaats zal bekomen die hem eerlijk toekomt. Mocht, tegen verwachting, Wappers' portret heden niet opgenomen worden in de schilderingen der trapzaal van het Antwerpsch museum, zoo is het nagenoeg met zekerheid te voorzien, dat zulks te eeniger tijd toch zal geschieden, want het ontbreken van dit portret is in alle opzichten eene leemte, gelijk de raadsheer Suremont in den gemeenteraad geheel overeenkomstig de waarheid nadrukkelijk heeft gezeid. Voor het weglater, van Wappers' beeltenis uit voornoemde schilderingen kan geene enkele ook maar schijnbaar gegronde reden aangevoerd worden. Wel integendeel. Wij zouden des te meer wenschen, den heer De Keyser het voormelde portret te zien bijschilderen, omdat, zoo dit thans niet mocht gebeuren, een volgend geslacht daartoe wellicht besluiten zou in eenen tijd, dat de heer De Keyser niet meer daar zou zijn, om zich met dit werk te gelasten. En zulks ware voorzeker te betreuren. Onzes dunkens zou de openlijke hulde van dankbaarheid en achting, voor Wappers gevraagd, op eene volledige wijze aan zijne nagedachtenis gebracht zijn, zoo het Antwerpsch gemeentebestuur een marmeren standbeeld van den overledene liet maken en het deed plaatsen in de trapzaal van het stedelijk museum, waar zich reeds het beeld van Van Brée bevindt. Tevens zou kunnen uitgezien worden naar de gelegenheid, om eenige goede stukken van Wappers voor het museum aan te koopen. Tot hiertoe bezit het Antwerpsch museum geene schilderij, waarvan inderdaad mag gezegd worden dat zij den meester in al zijne eigenaardigheid kenschetst. In Wappers' leven werden reeds marmeren borstbeelden van hem gemaakt, onder andere door Willem en Jos. Geefs. Er bestaat ook een zeer schoon standbeeldje van den meester. Desiré Van Spilbeeck. | |
Nalezing.Op bladz. 185 is verkeerdelijk gemeld, dat het stuk, door Wappers geschilderd in 1826 en nog in bezit van mevrouw de weduwe barones Diert de Pret, voorstelde het bezoek bij Rubens door Albrecht en Isabella. Men leze: Prins don Ferdinand van Oostenrijk, gouverneur-generaal der Nederlanden (bij het zien van den hooggeplaatsten persoon wil de groote schilder zich van zijnen zetel oprichten; de prins verzoekt hem te blijven zitten; in het werkhuis bevinden zich burgemeester N. Rockox en andere personen). Mev. Diert bezit ook nog eene goede kopij, door Wappers in zijne jeugd geschilderd naar Rubens' portret van N. Rockox uit het Antwerpsch museum. Het door ons op bladz. 186 vermelde portret van mgr. Van Bommel is in bezit van de familie Peyrot te Antwerpen. In 1834 teekende Wappers de platen der Histoire de la Belgique van Jac. Jos. Delin,Ga naar voetnoot(1) die door J.B. Madou werden op steen gebracht. In 1841 teekende hij een doodsbeeldeken op steen, ter nagedachtenis van Mejuffer Catharina Joanna Petronella Storms. Er bestaat ook eene zeer verdienstelijke sterkwaterplaat, door Wappers vervaardigd, voorstellende: eene zittende vrouw; de afdrukken dezer plaat zijn zeer schaarsch. De Doode vrouw (bladz. 186), eene episode uit de plundering van Antwerpen, in 1576, is op doek geschilderd, 1m20 hoog, 0m95 breed. Het tafereel: Laatste stonden der gebroeders de Wit (blz. 192), is op doek geschilderd, 65 c. hoog en 85 c. breed. Wij hebben reeds gemeld dat Wappers te Antwerpen alsook te Parijs menigvuldige portretten schilderde. In afwachting dat wij eene zoo volledig mogelijke lijst opmaken, noemen wij reeds de volgende: wijlen J.F. Mertens, stadsbibliothecaris te Antwerpen, P. Kremer, W. Geefs, Jos. Van Lerius, L. Mathieu, F. Berchmans, J. Van Regemorter, A. Van Hasselt; sommige dezer portretten zijn niet geheel voltooid; de familie Mosselman te Antwerpen bezit niet minder dan acht portretten door Wappers voor en rond 1840 geschilderd; de portretten van den heer advocaat Allard te Brussel, van den heer Arnold de Pret-Cogels, van mevrouw Gaston de Pret-Geelhand, enz. |
|