Pedro en Juana.
VI. Slot.
Na 368 jaar in de macht der Mahomedanen geweest te zijn, was Toledo dan aan het christen koninkrijk teruggegeven. Alphonsus verplaatste derwaarts zijn hof, doch liet den moorschen inwoners de volle vrijheid ter beoefening van hunnen godsdienst en handel. Alleen die tempels, welke vroeger den christenen hadden toebehoord werden weder voor den dienst van Jezus-Christus ingewijd.
Binnen weinige weken had de stad Toledo een geheel ander aanzien gekregen. De wallen en poorten werden bewaakt door christen krijgslieden; driemaal daags werden weer de geloovigen door het statig klokkengelui tot het gebed uitgenoodigd; het Kruis prijkte weer op de hooge torenspits en verduisterde den glans der Halve-maan, welke het nog aan zijne zijde duldde; en weldra zag men weer de eerbiedwaardige priesterenschaar, onder plechtig psalmgezang, door de straten trekken.
Op zekeren morgen was de hoofdkerk prachtig versierd; en het gelui der klokken en de in feestgewaad gedoschte menigte, die zich tempelwaarts spoedde, kondigden aan, dat er eene buitengewone plechtigheid op handen was. Weldra was het kerkgebouw met geloovigen opgevuld, die, in stilte biddende, het begin der goddelijke diensten afwachtten.
Eindelijk verlieten de priesters het altaar en begaven zich naar het plein vóór de kerk. Dâàr naderde een jongeling in moorsch gewaad, geleid door koning Alphonsus en Ferdinandez de Vega, en gevolgd door eenen grijsaard insgelijks in moorsche kleeding. Aan den ingang der kerk werd de lofzang ‘Veni Creator’ gezongen, welke door eene indrukwekkende stilte werd opgevolgd. De beide Mooren deden nu eenige stappen voorwaarts, totdat zij aan eene knielbank kwamen, waarop een Christusbeeld was neergelegd. De jongste, die niemand anders was dan Pedro, ontdeed zich van zijn tulband en met eene heldere stem zwoer hij de dwaling af; vervolgens nederknielende vereerde hij het kruis, dat hij met zijne tranen bevochtigde.
Daarna volgde de grijze Calib. Met bevende stem sprak hij den eed uit, waardoor hij aan het ongeloof verzaakte, en toen hij, na twintig jaren van berouw en wroeging, weer voor de eerste maal de lippen drukte op het beeld des gekruisten Verlossers, werd hij zoodanig door zijn gevoel overmeesterd, dat hij buiten kennis op de knielbank neerzeeg.
Zoodra Calib weder tot bewustzijn gekomen was, trad men voort naar het altaar, onder het zingen van den lofzang ‘Te Deum,’ om Gode dank te zeggen voor de genade, welke zijne barmhartigheid den beiden bekeerden verleend had; daarna werd het heilig misoffer opgedragen.
Gedurende deze plechtigheid smaakte Pedro die zoete aandoeningen, welke zich wel gevoelen maar niet beschrijven laten. Vurig dankte hij den Hemel, en terwijl hij, in zichzelven gekeerd, zijn geluk overwoog, kon hij niet nalaten te bidden voor haar, die hij zoo oprecht beminde en met wie hij zoo gaarne zijn geluk zoude deelen. En wie toch had meer aanspraak daarop dan zij, dan de teedere Eldina, aan wie hij zijns vaders leven en het zijne te danken had? Maar wat was er van haar geworden? Waar was zij? zou hij haar ooit wederzien? - Terwijl zijne dankbare ziel zich met deze gedachten bezig hield, stootte zijn vader hem aan, om hem te beduiden, dat de priesters reeds het altaar verlaten hadden.
Op aanzoek des konings hadden de Vega en Pedro hunnen intrek genomen in het paleis, dat vroeger door Hiaya en thans door Alphonsus bewoond werd. Elk vertrek bevatte voor Pedro eene zoete en tevens smartvolle herinnering. Dikwijls bezocht hij in den tuin die plaats, waar hij voor de laatste maal aan Eldina's zijde gezeten had; en dagelijks begaf hij zich naar den kerker, waar zij het schitterendst blijk harer liefde had gegeven.
Zoo had Pedro bijna een jaar doorgebracht, steeds denkende aan Eldina en zonder iets van haar te vernemen. Gelukkiglijk had hij in zijn vader eenen verstandigen leidsman gevonden, wien het niet verveelde, zijn zoon van Eldina, van zijne liefde en van zijne smart te hooren spreken, maar die ook nooit naliet hem te troosten en tot bedaren te brengen door te wijzen op de Voorzienigheid Gods, die doorgaans alles tot ons welzijn schikt, terwijl wij, zijne raadsbesluiten niet kennende, als oproerigen ons tegen zijnen heiligen wil verzetten en morren.
Het was onder 't houden van een dusdanig gesprek, dat Ferdinandez en Pedro op zekeren dag, bij 't vallen van den avond, stadwaarts keerden. Nabij de poort zagen zij eene prachtige draagkoets, begeleid door eenige Mooren te paard. De beide ruiters volgden van verre en niet zonder verwondering zagen zij, dat de koets voor het koninklijk paleis stil hield. Een der Mooren sprak met den officier der wacht, toen de Vega en zijn zoon naderden.
- Daar is de Vega zelf met zijn zoon, - zeide de officier.
Deze woorden waren nauwelijks uitgesproken of de gordijn der draagkoets werd geopend en eene liefelijke stem fluisterde den naam van Achmed.
- Eldina! - riep Pedro uit, en tegelijkertijd de koets naderende, vulde een hartelijke handdruk den volzin aan, welken hij de kracht niet had te voltooien.
Weinig oogenblikken later bevond zich de beminnelijke gast met Ferdinandez en Pedro in eene der zalen van het paleis, waarin zij het eerste levenslicht aanschouwd, als kind gespeeld