De Vlaamsche School. Jaargang 20
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijGustaaf Wappers.Ver van huis, o wakkre strijder,
Die bemind hebt en geloofd,
Legde ook gij nu 't moede hoofd
Neder - een genezen lijder!
P.A. de Genestet.
Den 6n December verwisselde te Parijs een groot man, die tevens een goed man was, het tijdelijke met het eeuwige. Dien dag overleed de beroemde kunstschilder wiens naam aan het hoofd van deze regelen gedrukt is. Hij werd te Antwerpen geboren den 23n Augustus 1803 en ontving de voornamen Egidius-Carolus-Gustaaf; zijne ouders waren Carolus-Jacobus Wappers, oud 29 jaren, en Maria-Margareta Leonard, oud 27 jaren. Ign. J. Van RegemorterGa naar voetnoot(1) leerde Gustaaf Wappers teekenen en bracht hem op de Antwerpsche academie, waar hij M.J. Van Brée en W.J. Herreyns tot meesters had. Over zijne jeugdige begaafdheid zullen wij niet uitweiden. Alles wat daarover te zeggen is, kunnen wij samenvatten in een enkelen korten volzin. Die volzin is deze: in 1821 bevond Gustaaf Wappers zich tusschen de jonge schilders, die mededongen naar den dusgenaamden prijs van Rome. Hij was toen nauwelijks 18 jaar oud. Hij behaalde den prijs evenwel niet, zoomin als twee jaren later, toen hij 't nog eens herkanste, maar er niet in slaagde, volgens de beoordeelaars, Coriolanus' afscheid zoo verdienstelijk voor te stellen als Antoon Van Ysendyck dit deed, welke schilder (in 1823) den primuspalm wegdroeg. Wappers begon zijne loopbaan onder moeielijke omstandigheden. Hij was betrekkelijk weinig bemiddeld en zoo de schilders onzer dagen wel eens eene klacht laten hooren over niet genoegzame aanmoediging, eene halve eeuw geleden vond de kunst er veel minder dan thans. Daarbij werden de kunststukken heel wat kariger betaald dan tegenwoordig het geval is. Toen de meester later, tot zijne rond hem vergaderde leerlingen zeide, dat ‘wie kunstenaar worden wil, armoede moet kunnen verduren,’ sprak hij waarschijnlijk onder den indruk van eigen zware ervaring, want al moest Wappers juist wel niet zooals velen de armoede in het aangezicht zien, alwie met kunstbeoefenaars bekend is, weet hoe moeielijk het is, zich baan te breken eer men tot eene zekere hoogte gekomen is. De Coriolanus, door Wappers voor den prijskamp van Rome (in 1823) geschilderd, werd op eigenaardige wijze aan den man gebracht. Een ware kunstminnaar en vriend van den jongen schilder, wijlen de heer Henri Legrelle, die met zijne omstandigheden goed bekend was, liet het stuk verloten in het destijds te Antwerpen bestaande gezelschap Philharmonie; deze verloting geschiedde geheel tusschen vrienden en zonder dat daaraan eenige ruchtbaarheid werd gegeven; zij bracht meer dan het dubbel op van 't bedrag, welk de kunstenaar gehoopt had van zijn werk te zullen maken, en de heer Le Grelle smaakte het genoegen, dat hij zelf de winner was van de schilderij, die nog in bezit is van mevrouw de weduwe Le Grelle, te Antwerpen op de Meir. Er bestaat eene prachtige prent van, door Wappers | |
[pagina 185]
| |
zelf op steen geteekend, metende: 29 1/2 centimeters hoogte op 34 centimeters breedte. In 1824 schilderde hij een tooneel uit den watervloed, vrouwen en kinderen voorstellende die
In 1826 heeft hij een stuk uitgevoerd, dat nog aan zijne familie behoort: Frans Floris die met zijne dochter ter kerke gaat; Floris' dochter werpt in het voorbijgaan een liefdeblik op Quinten Massijs die bezig is met zijne vermaarde pomp te smeden. Ditzelfde jaar bestelde de edele beschermer van zoo menig opkomend talent, wijlen de baron P.A.J. de Pret, hem een tafereel en stelde hem in staat met hem eene kunstreis naar Parijs te doen, waar hij vooral in den Louvre de Venetiaansche school bestudeerde. Gemeld tafereel stelt voor Albrecht en Isabella, een bezoek afleggende bij Rubens, terwijl deze met het flerescijn ligt. Deze schilderij is nog het eigendom van mevrouw de we baronnes Diert de Pret, in het Kipdorp, te Antwerpen. Er bestaan vele schilderijen en portretten van dit tijdvak, want Wappers moest toen gedeeltelijk voorzien in het onderhoud zijner familie en had dus veel te werken, want hij moest ook nog studeeren. In 1829 deed hij eene tweede reis naar Parijs met een zijner leerlingen en vrienden A.L. Goetgebuer; hij maakte aldaar puike kopijen naar Rubens, Titiaen en andere beroemde meesters. In 1830 maakte hij zich eenen naam door zijn tafereel, Een Spaansch officier met zijn lief voorstellende, en zijne beroemde schilderij: Burgemeester Van der Werf die aan de uitgehongerde Leidenaars zijn lichaam aanbiedt, maar hen tevens bezweert, de stad niet over te geven aan de Spanjaarden. Beide stukken stelde Wappers te Brussel tentoon. Het laatste is 3 meters 98 c. breed en 3 meters 10 c. hoog. Lherie en anderen hebben dit stuk gegraveerd dat nu sedert eenige jaren ook in kleurendruk uitgegeven is.Ga naar voetnoot(1) Niet lang daarna, in 1832, ontving de Antwerpsche academie Gustaaf Wappers tusschen hare leeraars, waaronder toen be- | |
[pagina 186]
| |
hoorden M.J. Van Brée, J.B. Van Hool, en F. StoopGa naar voetnoot(1). Dit jaar werd hij eerste professor van schilderkunst. Van toen af oefende hij een overwegenden invloed op den gang der studiën uit. Hij bezielde de academie als met een nieuw leven. Gloeiend van heiligen iever en geestdrift voor de kunst, wist hij zijne gevoelens te doen deelen door de talrijke schaar leerlingen, die gretig zijne lessen bijwoonde. Men kent den betreurenswaardigen invloed, dien de Fransche omwenteling op den smaak der tijdgenooten had uitgeoefend. De godenleer en de geschiedenis der Grieken en Romeinen, die zoo weinig met onze volksbegrippen gemeens hebben, waren de bronnen die den kunstbeoefenaars de stof leverden voor hunne gewrochten. J.L. DavidGa naar voetnoot(2) was de ziel, de God der schilderkunst; wat men het meest, ja schier uitsluitend te zien kreeg, waren Horatiussen en Curiatiussen, Achillessen, Agamemnons, Cesars en Brutussen op zijn Fransch gekleed en opgesmukt. Wappers besefte al vroeg, dat de kunstenaars van zijnen tijd eene geheel verkeerde richting volgden; hij begreep vooral, dat de kunst in en met het volk leven moet. Ook met elke schilderij die hij leverde, breidde Wappers' roem zich uit. Nauwelijks was de Doode vrouw voltooid, of hij schilderde voor de Leuvensche Sint-Michielskerk eene Graflegging van Christus, die hem 500 gulden betaald werd. Van verschillende kanten, werden hem portretten besteld. Onder andere maakte hij het eerste portret van Z.M. Leopold I, die hem ridder zijner orde en zijn eersten schilder noemde; die van mgr. Van Bommel, bisschop van Luik, en F.A. Verdussen, lid der kamer van volksvertegenwoordigers. De Graflegging, het portret des konings en dat van mgr. Van Bommel werden gegraveerd door Lherie, E. CorrGa naar voetnoot(3) en anderen. Dat van Verdussen, op koper gesneden door J.B. Michiels, hebben wij medegedeeld in 1862. bladz. 229. Reeds in 1833 gaf het alsdan te Brussel verschijnend kunstblad l'Artiste een uitmuntend portret van Gustaaf Wappers, op steen geteekend door J.B. Madou. Hij heeft ook zelf eenige modellen op steen geteekend voor de academie, namelijk een rechtstaande Bacchus, Cromwell en zijne dochter en De man met de pijp, algemeen gekend tusschen de modellen der dubbele hoofden. Later een borstbeeld van Willem Geefs. In 1835 wedervoer onzen schilder de eer, dat HH. MM. de koning en de koningin bij hem een bezoek aflegden, om het tafereel te bezichtigen waaraan hij toen arbeidde: Episode uit de Septemberdagen van 1830, thans in den Augustijnentempel te Brussel. Hij woonde toen in de Gratiekapelstraat, thans nr 16, en smaakte het genoegen zijne liefderijke en door hem teer beminde moeder den koning en der koningin te mogen voorstellen. Deze schilderij, in de hoofdstad tentoongesteld tijdens de Septemberdagen, gelijktijdig met beeldhouwwerken van Willem Geefs, genoot een buitengewonen bijval. Er werd te dier gelegenheid een gedenkpenning geslagen, voerende de beeltenissen der twee kunstenaars, die er ieder een gouden exemplaar van bekwamen. Deze gedenkpenning was bekostigd uit de opbrengst van eene openbare inschrijving. Naar aanleiding van laatstgenoemde schilderij, deed de toenmalige minister van binnenlandsche zaken van Frankrijk, de heer Thiers, aan Gustaaf Wappers het verzoek, dit stuk in Parijs ten toon te stellen. De heer Thiers had onzen schilder ontmoet op een feestmaal, dat aan het hof te Brussel gegeven werd. Agnes Sorel en Karel VII, door Wappers in 1836 geschilderd, werd aangekocht door wijlen den heer C. de Brouckere, den voormaligen burgemeester van BrusselGa naar voetnoot(1); is gegraveerd door Lherie, evenals een ander tafereel van dit tijdvak: Heloïse en Abeilard. In 1836 stelde hij te Brussel ten toon: Karel I afscheid nemende van zijne kinderen. Aangekocht door Leopold I. Werd op koper gegraveerd door Van der Haert en verscheen in de Revue du salon van gemeld jaar. Vervolgens schilderde hij Karel IX in den Sint-Barthelsnacht (in bezit van den hertog van Saksen-Coburg); - De bekoring van den H. Antonius (aangekocht door Leopold I); - Anna Bolein afscheid nemende van Elisabeth (aangekocht door den prins van Wittgenstein). - M.J. Van Brée, de bestuurder der Antwerpsche academie, overleed den 15n December 1839 en in zijne laatste levensstonden had hij den leeraar Wappers aangewezen, als dengene dien hij, in het belang der kunst, tot opvolger verlangde. Deze wensch werd vervuld. Zoo haast de benoeming van den nieuwen bestuurder aan den koning was voorgedragen kwamen de talrijke vrienden overeen zich te vereenigen op den dag dat hem het koninklijk besluit zou worden ter hand gesteld, hetgeen plaats had op 31 Januari 1840. Dien avond vergaderden leerlingen en vrienden zich in groot getal ten huize van Wappers, om hem geluk te wenschen. Redevoeringen werden er uitgesproken, gedichten gelezen, liederen gezongen, muziekstukken uitgevoerd door: F. Berckmans, Jos Delin, Ed. Dujardin, J.A. De Laet, H. Conscience, F. Outendirck, L. Potier, F. Markelbach, E. Gife, P.P. Stoop, Jos. Gregoire, enz.; de muziek van het eerste regiment jagers sloot den avond met eene prachtige serenade. Ofschoon een koninklijk besluit van 27 Januari 1840 de benoeming van Wappers aanbracht, geschiedde de aanstelling van den nieuwen bestuurder slechts den 21n Februari. Hiermede werd voldaan aan den algemeenen roep. Heel Antwerpen juichte deze keuze toe. Deze dag was voor de stad een ware feestdag. De buurt der academie was gevlagd en versierd. Op de Minderbroedersrui, recht over het huis, waar Wappers met zijne ouders woonde, thans nr 13, stond eene overgroote schildering, door 's meesters leerlingen uitgevoerd. Zij verbeeldde de Faam, die Wappers' naam uitbazuint. Des avonds waren de gevels der huizen op de Minderbroedersrui, in de Minderbroedersstraat, de Mutsaardstraat, het Klapdorp en andere straten, alsmede de hof en het gebouw der academie, luisterlijk verlicht. Daar prijkte nog een groot doorschijnend tafereel, verbeeldende op den voorgrond den geest der schilderkunst, op eene schilderij de geheimen der kunst aan nedergezeten leerlingen onderwijzende; de schilderij was het beroemde stuk de Verzoeking van St. Antonius; wat dieper stond op eenen zuil het bekroonde borstbeeld van Gustaaf Wap- | |
[pagina 187]
| |
pers; op den grond lagen werktuigen van kunsten, eereteekens, een degen enz. Achter in het verschiet rees eene stralende zon op de kim. De twee volgende opschriften, zinspelende op wijlen Mathijs J. Van Bree en Gustaaf Wappers prijkten op het tafereel: ‘Wy hebben eene schoone zon achter de kim zien verdwynen en wy beweenden lang het verlies van haer licht!’ ‘Maer nu ryst eene nieuwe zon glansryk in de hoogte en wy verblyden ons by het zien van haren gloed!’ Wij kunnen den lust niet wederstaan, eenige regels aan te halen uit de beschrijving van dit feest, door Hendrik Conscience uitgegeven:Ga naar voetnoot(1) ‘Des avonds na acht ure begon men de groote triumfklok Carolus te luiden, om het begin der plegtigheid aen te kondigen. Onmiddelyk begaven stroomen volks uit alle gewesten der stad zich voor de wooning van den heer Wappers; en de toeloop werd weldra zoo groot, dat zelfs de byliggende straten zich met duizende menschen vervulden. Men zou gezegd hebben dat dit alles op eenen zoelen zomeravond geschiedde; zooveel losse vreugde bespeurde men in het opgetogen volk. - De koude was nochtans allerstrengst en schier onverdragelyk. Intusschen had de gouverneur der provincie in de academie lezing gegeven van het koninklijk besluit, waarbij Wappers tot bestierder benoemd en aangesteld werd, en de heer F.A. Verdussen hield eene prachtige aanspraak; daarna werd de benoemde door de overheden naar zijne woning vergezeld. Kort daarop vereenigden zich de leerlingen in stoet en begaven zich met fakkellicht en de muziek van het derde linieregiment voorop, naar het huis van hunnen nieuwen bestuurder. De toeloop van het volk was onbeschrijfelijk en de leerlingen en muzikanten werden aan Wappers' woning letterlijk verdrongen. Nadat de muzikanten eenige stukken hadden uitgevoerd, baanden de leerlingen zich met veel moeite eenen weg. De daartoe benoemde leerlingen Verrue, Dens en Dujardin gingen vooruit, daarachter Conscience, een rood fluweelen kussen dragende waarop eene gouden teekenpen, een geschenk den jeugdigen meester door zijne leerlingen aangeboden. Conscience, in hartroerende woorden, sprak in naam der vereenigde leerlingen;Ga naar voetnoot(2) daarop volgden nog aanspraken van Alex. Markelbach, E. Gife, J. Platteel enz. Wappers' eerste zorg in zijne nieuwe betrekking was, op de uitbreiding en de verbetering der academie bedacht te zijn. Het rijk en de stad Antwerpen kwamen hem hierin te gemoet. Bij koninklijk besluit van 29 Augustus 1840 verbond zich de hooge regeering, jaarlijks 25,000 fr. aan de Antwerpsche academie te verleenen; den 14n November van hetzelfde jaar werd eene gelijke som, als stads bijdrage, door den gemeenteraad toegestaan. Met 18 October 1841 kwam een nieuw reglement in voege; wij kunnen echter niet nalaten, hier aan te stippen, dat door deze verordening jegens eenen leeraar een schreeuwend onrecht werd gepleegd. Al spoedig streefde Antwerpens academie, onder Wappers' leiding, de andere kunstscholen vooruit. Zij verwierf zich te recht den roemrijken naam van hoogeschool der beeldende kunsten in Europa. De uitbreiding, welke het onderwijs verkregen had, bestond in de historieschildering, het schilderen van landschappen en zeegezichten, dieren en bloemen, het schilderen naar levende en gekleede modellen, teekenen en boetseeren naar de natuur, beitelen in hout en marmer, graveeren op koper en hout. Dan werd er nog onderricht gegeven in de teekening van het beginsel der sieraden, trapsgewijs opklimmend tot de geschaduwde nabootsing naar het leven; naar de lijnteekening tot de bouwkundige samenstelling, scheepsbouwkunde, enz. Mondelinge lessen over de geschiedenis der volkeren, over schilder-, beeldhouw- en bouwkunde, over de ontleed-, door- zicht- en meetkunde; over de uitdrukking, samenstelling, kleedij, wapens, huisraad, oudheden enz., enz. Als een bewijs zijner bezorgdheid voor alle vakken van het onderwijs, geven wij eene groote onuitgegevene plaat, door Wappers geteekend en door E. Buschmann gesneden op hout; bij de inrichting der houtgraveerschool, waarvoor Wappers den befaamden H. BrownGa naar voetnoot(1) had opgespeurd, teekende hij verscheidene platen die Vlaamsche boekwerken versierenGa naar voetnoot(2). In 1847 stichtte hij nog de klasse van teekenkunde op de stielen toegepast, waardoor hij den beroemden F. Durlet,Ga naar voetnoot(3) die onschatbare diensten bewezen heeft, aan de academie hechtte. Met de uitbreiding van het onderwijs en de toeneming van het getal leerlingen moesten de gebouwen driemaal grooter gemaakt worden. In 1841 werd dit ondernomen en spoedig voortgezet. In 1843 was het verbouwd museum voltooid; het werd geopend met eene driejarige tentoonstelling der maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten, eene instelling waaraan Wappers' invloed een gansch nieuw leven was komen bijzetten. In 1844 was de academie geheel voltooid en van toen af nam zij eene verbazende uitbreiding. Het eerste jaar van het bestuur van Wappers waren er slechts 443 leerlingen; in 1842 waren die verdubbeld en in 1848 telde men 1365 leerlingen uit alle streken des lands. Ook van Duitschland, Frankrijk, Nederland, Engeland, Italië, Zweden, Rusland, Amerika en Java kwamen er leerlingen toegestroomd. In 1846 werd de academie | |
[pagina 188]
| |
verrijkt met werkplaatsen voor schilders, beeldhouwers, plaatsnijders en bouwkundigen, om, als zij al de hoogere klassen doorloopen hadden, nog onder de leiding des bestuurders en der leeraren hunne studiën voort te zetten. Ontelbaar zijn de uitstekende kunstbeoefenaren, die de academie in den tijd van Wappers heeft voortgebracht.Ga naar voetnoot(1) Aan den schrijver van de Geschiedenis der academieGa naar voetnoot(2) ontleenen wij de volgende bladzijde, van wier waarheid ieder onpartijdig man, die met de zaken der academie bekend is, getuigenis kan geven: ‘Op dit tijdstip, toen Wappers bestuurder en Conscience griffier onzer academie was, heerschte zulke innige kunstliefde en broederlijkheid tusschen de jonge kunstenaars als tusschen de oude en de leeraren, dat zij buiten den studietijd zich meest allen nog vereenigden, om elkaar met vriendenraad behulpzaam te zijn en door alle middelen de kunstliefde immer aan te vuren. Daaruit volgde insgelijks, dat zij in nauwere betrekking kwamen met de Vlamingen, die zich in andere kunstvakken onderscheidden, en dat ze zich eindelijk allen verbonden, om niet alleen over kunst en vooruitgang te handelen, maar ook om de liefde voor recht, vrijheid en zelfbestaan in elkanders hart warm te houden. Alras had die vereeniging van kunstenaars talrijke vertakkingen genomen, en was zij met honderden leden uit alle standen vertiendubbeld; weldra werd zij zoo ontzaglijk en haar invloed zoo groot, dat de vijanden van het Vlaamsche vaderland er voor beefden en hardnekkig aan haren ondergang begonnen te werken. Scheen dit in den beginne onmogelijk, al spoedig kreeg men toch de overtuiging wat list en geheime aanslagen vermochten. Het spook der partijen had den broederband der Vlamingen verbroken; de tweedracht heerschte tusschen de kunstenaars en al spoedig was de troon van onzen gevierden Wappers in Antwerpens kunstschool ondermijnd. Slecht en laag waren de middelen, welke men gebruikte, om den uitstekenden kunstenaar van het directeurschap zijner geliefde academie te doen afzien. Zijn bestuur werd zoo zeer tegengewerkt, dat het kunstonderwijs er zelf door leed, en liever dan dat verkoos Wappers zijn vaderland te verlaten en gaf hij, tot spijt van Antwerpen, op 24n Maart 1852, den heere minister Rogier zijn ontslag als bestuurder onzer academie.’ In 1853, bij de inhuldiging van het museum der academiekers, hoorden wij Z.M. Leopold I aan Wappers zeggen, dat hij (de koning) met groot spijt des schilders ontslag als bestuurder van de academie aangenomen en het eindelijk slechts gedaan had op zijn aandringen en na te hebben vernomen, dat hij in zijne betrekking verdriet vond. Verdriet, ja, dat vond Wappers in zijne betrekking; hij werd gedwarsboomd, tegengewerkt, getergd. Toen hij uit de academie verhuisde, zeide hij, den trap afgaande met tranen in de oogen tot een zijner vrienden: ‘Hier in dit huis heb ik meer verdrietige uren beleefd, dan ik haren op het hoofd heb.’ Het is bekend, dat Wappers noode en met een gebroken hart Antwerpen heeft verlaten. De lijdensgeschiedenis van den voormaligen bestuurder der Antwerpsche academie, zou in vele opzichten zeer belangrijk wezen, ook en vooral om hare leerzame zijde. Wij weten, dat Conscience, die, als griffier, niet slechts de medewerker, maar daarenboven de boezemvriend van Wappers was, wij weten dat hij destijds de toezegging heeft gedaan, die lijdensgeschiedenis te zullen schrijven. Het ware te wenschen, dat hij er tijd en opgewektheid mocht toe vinden. Zoo iemand, was Wappers naar waarheid de man die aan het hoofd onzer academie verdiende te staan. Gedurende twintig jaren en zijn dertienjarig bestuur betoonde Wappers zich onder alle opzichten waarlijk berekend voor de taak, welke hij op zich genomen had. Hij heeft aan de vaderlandsche kunst diensten bewezen, die hem recht geven op de erkentelijkheid van het nageslacht. 't Is grootendeels aan hem, dat de hedendaagsche Vlaamsche schilderschool hare kracht en haren bloei te danken heeft. Dat weten en erkennen allen, die 's mans verdiensten naar waarde schatten. Wie herinnert zich het tijdstip niet, dat een honderdtal vreemde leerlingen het hooger onderwijs volgden? Dikwijls is 't gebeurd, dat zij hunnen meester door luidruchtige toejuichingen onderbraken, eene zaak die in het vak door hem onderwezen, zeker tot de zeldzaamheden behoort. Aan Wappers hebben wij het te danken, dat van in 1830 af de goede overleveringen der oude Vlaamsche school, die in den Franschen tijd om zoo te zeggen geheel vergeten geraakt waren en tot wier opbeuring de voortreffelijke Herreyns de eerste gronden legde, in aanzien hersteld en weer ruimschoots beoefend werden. Wappers ging voor met woord en daad. Zoo de uitstekende meester, van zekere zijde in Antwerpen miskend en verongelijkt werd, van andere zijden genoot hij welverdiende hoogschatting en eer.
**
In 1840 schonk Wappers een tafereel voor het Album ter eere van Rubens. De opbrengst moest dienen om den dusgenaamden Rubenswagen te helpen bekostigen. Gezegd tafereel stelde voor: Maria van Burgondië genade afsmeekende voor de ridders Hugonet en van Humbercourt. Ook aan de inrichting der feesten en de oprichting van het standbeeld ter eere van Rubens te Antwerpen nam Wappers een zeer werkzaam deel; het was hij die, als bestuurder der academie, de feestrede hield bij de inhuldiging van het model van Rubens' standbeeld op het Burchtkerkhof. | |
[pagina 189]
| |
Van vóór en rond 1840 dagteekenen een groot getal schilderstukken alsook teekeningen en waterverfschilderingen van Wappers, die verspreid zijn in de bijzonderste verzamelingen van Europa. Wij teekenen hier de bijzonderste tafereelen aan: De gravin van Lalaing in den slag van Doornik; - De hertog van Alba de onthoofding van de graven van Egmont en Horne bijwonende; - Czaar Peter de Groote, destijds aangekocht door den koning der Nederlanden en geschonken aan H.K.H. de prinses van Oranje, thans koningin van Holland; - het portret van mevrouw J. De Pret-Roose van Calesberg met een harer zonen op den schoot. Het Parijsche tijdschrift, Le magasin pittoresque, gaf in 1842 eene plaat, op hout gesneden volgens de schilderij van Wappers, getiteld: Een familietooneel, in bezit van den heer Henri Baudoux, te Nantes. Op de verkooping van de verzameling van Willem II in 1850 was nog een van 's meesters tafereelen, uit voormeld tijdvak, voorstellende een Voorval uit het leven van Lodewijk XI (de oude zieke vorst zit in eenen leunstoel op het terras van zijn paleis, omringd door zijn gevolg; twee jonge meisjes dansen voor hem met veel bevalligheid; twee jachthonden; vele bijhoorigheden; verder een schildwacht en eenige nieuwsgierigen; in het verschiet eene processie die zich naar eene kapel begeeft); deze schilderij, 1m28 hoog en 1m62 breed, werd toegewezen aan den heer Van Heeckeren, tegen 2550 gl. Onderscheidingen van allen aard vielen Wappers te beurt: eermetalen, eerelidmaatschappen van binnen- en buitenlandsche academiën en geleerde kringen, benoemingen in vorstelijke orden enz. Een en ander baarde aan de Antwerpsche burgerij, die Wappers waarlijk lief had, bijzonder veel genoegen. Reeds op 20 October 1833 had Leopold I Wappers benoemd tot ridder zijner orde; later schonk Z.M. hem den titel van schilder van het hof. Wappers schilderde de portretten van al de leden der koninklijke familie, die hem opeen inderdaad vriendschappelijken voet behandelde. Hij maakte ook eene meesterlijke kopij naar een levensgroot portret van Z.M. den eersten koning der Belgen, naar een tafereel van Lawrence, waarop prins Leopold was voorgesteld in de kleedij van ridder van den Kousenband. De hertog Ernest van Saksen-Coburg zond Wappers het kruis zijner orde en in 1840 was hij door dona Maria, koningin van Portugal, tot ridder der Christusorde benoemd. Den 26n November 1840 trad Gustaaf Wappers in den echt met juffrouw Joanna Catharina Knight, van Engelsche afkomst, maar te Antwerpen geboren. De getuigen waren: voor den bruidegom, Eduard Jolly, kolonel bestuurder bij het depot der genie, te Brussel, en Jan-Hendrik-Karel Wappers, steenbakker, te Antwerpen; voor de bruid: Jan-Joseph-Renier baron OsijGa naar voetnoot(1), te Antwerpen, en John-Edward Knight, broeder van de bruid te Rotterdam. In 1841 schilderde hij voor de kerk van den H. Carolus Borromeus te Antwerpen Onze Lieve Vrouw van Carmelusberg, omringd door een choor van engelen hare litanie zingende, terwijl de moeder Gods aan de menschen van alle standen den schapulier uitdeelt. Naar dit altaarstuk maakte E. Manche eene zeer schoone steendrukplaat. De samenstelling bevat de hoofden van verschillende leden van des schilders familie; onder andere is de Lieve-Vrouw een portret van des schilders echtgenoote; op het tafereel is ook een van 's meesters kinderen uitgeschilderd; voor sommige figuren dienden zijne leerlingen tot model enz. In 1842 bekwam hij op de Parijsche tentoonstelling het ridderkruis van het Eerelegioen van Frankrijk en was daar alsook in zijne geboortestad het voorwerp van eene geestdriftige hulde. In bezit van des schilders familie is nog het door hem in 1843 voltooide tafereel: De maagd van Orleans, op het oogenblik dat de aartsengel Michael, tusschen hare twee beschermheiligen, haar komt berichten dat zij des anderdaags door de Engelschen gevangen worden en den marteldood sterven zal en hare zending op aarde volbracht is. Van hetzelfde jaar dagteekent een uitmuntend portret van den heer Jos. de Pret-Roose van Calesberg. Peter de Groote te Saardam, welk stuk in 1843 toebehoorde aan prins Davidoff, is op koper gesneden door J.B. Michiels en door de Antwerpsche maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten aan hare inschrijvers uitgedeeld in 1848. Tijdens het kort verblijf in 1843 te Antwerpen van koningin Victoria en prins Albert van Engeland, met HH. MM. den koning en de koningin der Belgen, was Wappers het voorwerp der bijzondere belangstelling van deze doorluchtige personen. Onder andere bijzonderheden dienaangaande zij hier gemeld, dat hij de eer had met hen te verschijnen in het balcon van het koninklijk paleis op de Meir, toen HH. MM. van daar de verzamelde volksmenigte kwamen begroeten. Het Belgische en het Engelsche vorstenpaar bezochten daags daarna Wappers' werkplaats, spraken met zijne vrouw en liefkoosden zijn kind. Zij lieten zich door hem rondleiden in de tentoonstelling van schoone kunsten en bij haar vertrek bestelde koningin Victoria onzen meester eene schilderij. In Engeland teruggekeerd, zond zij hem, ten blijke van hoogachting, eene in zilver gedreven vaas op eenen zilveren vierkanten voetzuil; op de eene zijde van de vaas prijkte het wapen van Engeland; op de andere dat van prins Albert met zijne Duitsche spreuk: Treu und fest; op het voetstuk, langs weerskanten: Presented by Victoria R. & H.R.H. Prince Albert to Gustavus Wappers 1844. Het geheel is twee voet hoog. (Zie de Vlaemsche School 1864, blz. 171.) Het stuk, door Wappers voor de koningin van Engeland geschilderd, en dat in 1844 voltooid was, stelde voor: De groote vischvangst te Antwerpen, wezende dit tafereel eene herinnering aan de visschers, die, tijdens het bezoek van H.M. in 1843, deel uitmaakten van den stoet dien zij op de Meir gezien had. Er is in 1860 eene op staal gegraveerde plaat van verschenen in het Londensche Art Journal. In 1844 schilderde Wappers: de levensgroote portretten van baron Van Havre-Cornelissen en zijn zoon (in bezit van baron Eug. Van Havre); Kinderen met een Nieuw foundlandschen hond spelende, ook levensgroot, voor den heer J. de Pret-Roose van | |
[pagina 190-191]
| |
SINT-LUCAS.
Teekening van Gustaaf Wappers, Bestuurder der Koninklijke Academie te Antwerpen. Houtsnede van wijlen Joseph-Ernest Buschmann, geboren te Sept-Fontaines (Luxemburg) op 13 September 1814, overleden te Gent op 19 Februari 1853. | |
[pagina 192]
| |
Calesberg (de kinderen zijn de heeren Arnold en Xaveer de Pret); Genoveva van Brabant (in de verzameling van de koningin van Engeland te Windsor, werd op staal gegraveerd in 1856 door J.C. Armytage en verscheen in het Art Journal); De engel des goeds en de engel des kwaads, op koper gesneden door M. Verzwijvel,Ga naar voetnoot(1) in bezit van den voormelden heer baron J. de Pret. Het stuk is op paneel geschilderd, 85 c. hoog en 75 c. breed. In 1845 schilderde Wappers op uitmuntende wijze zijn eigen portret, dat op koper gesneden werd door den reeds genoemden befaamden plaatsnijder M. Verzwijvel. Toen Wappers dit jaar de tentoonstelling van Parijs bezocht, werd hij uitgenoodigd om zich bij den koning te begeven. Lodewijk-Philips deed den kunstenaar in zijn eigen rijtuig klimmen en bracht hem naar de paleizen van St.-Cloud en Versailles, waar de Fransche vorst zelf den schilder rondleidde, om hem onder andere te toonen zijne uitgebreide schilderijenverzamelingen, de naar stukken van Rubens gemaakte tapijten enz. Dit bezoek duurde niet minder dan vijf uren. De koning noodigde Wappers bij zich aan tafel, in het paleis van Neuilly; aan den disch moest de schilder plaats nemen tusschen de koningin en den hertog van Nemours. De koning bestelde hem een tafereel voor de galerij van Versailles, eene eer die aan slechts weinige Vlaamsche schilders onzes tijds is te beurt gevallen.Ga naar voetnoot(2) In 1846 zond Wappers naar de Antwerpsche tentoonstelling zijn Christoffel Colombus in de gevangenis, Ribeira en zijne dochter, Kinderportretten, alsook zijn eigen hooger vermeld portret. Dit jaar schonk de koning van Beieren hem het ridderkruis der St.-Michaëlsorde; de eereteekenen der orde gingen vergezeld van een eigenhandigen brief des vorsten, waarin aan Wappers dank werd betuigd voor het doelmatig onderwijs door hem in de Antwerpsche academie gegeven aan Beiersche jongelingen, waartusschen de later zoo beroemde Hildebrandt.Ga naar voetnoot(3) In 1847 deed Wappers eene omreis in Holland; de Nederlandsche kunstbeoefenaren richtten ter zijner eer een groot feest in te Scheveningen. Ditzelfde jaar verhief Leopold I Gustaaf Wappers in den adelstand met den titel van baron, erfelijk gesteld voor de oudste mannelijke leden der familie. Wij deelen verder des schilders wapen mede: een schild van azuur met getand kruis, geruit van keel en zilver op twee lijnen; het schild gedekt met eene baronskroon waarboven een helm voorzien van dekkleederen van azuur en zilver; als helmteeken eene opkomende zwaan; voor schildhouders: rechts eene omlauwerde zwaan, links een valk met eene baronskroon om den hals, beide van natuurlijke kleur; een lint van zilver met de volgende leus: Rege et Arte, dat is door den koning en de kunst. In 1848 schonk Wappers drie paneelen voor het antependium van het prachtig rustaltaar dat jaarlijks bij de groote processiën der hoofdkerk de Meir te Antwerpen versiert. Zij stellen voor: de Zaligmaker, O.-L.-Vrouw en St. Joseph. Hij wilde zijnen naam verbinden met dien van zijn jeudigen vriend en oud leerling, Frans Durlet, door wien, zooals men weet, genoemd altaar gemaakt werd. Dit jaar voltooide Wappers, ter voldoening aan de bestelling van den koning van Frankrijk, Eene episode uit het beleg van Rhodes door de Turken; dit stuk, bestemd voor de galerij van Versailles, was juist afgewerkt toen in gemeld jaar te Parijs de omwenteling uitbrak en daardoor schijnt het tafereel in bezit te zijn gebleven der familie van Lodewijk-Philips. In 1849 schilderde hij Boccaccio den Decameron lezende bij Joanna van Napels; in bezit van den heer J. de Pret-Roose van Calesberg. Het is geschilderd op doek 2 m. 28 c. breed en 1 m. 80 c. hoog. In 't zelfde jaar benoemde hem de koning van Portugal tot commandeur der Christusorde. Van omtrent 1850 is er nog een stuk van Wappers in bezit zijner familie, voorstellende: De gebroeders De Wit den oogenblik hunner terechtstelling afwachtende. Van 1851 dagteekent de schilderij getiteld: André Chenier in het gevang St.-Lazare met mejuffer de Coigny en de hertogin van Saint-Aigneau, die in 1855 op de Antwerpsche driejarige tentoonstelling verscheen en zich thans bevindt in de verzameling Nottebohm te Antwerpen; is op paneel geschilderd, 97 c. hoog en 75 c. breed. In genoemde verzameling Nottebohm bevindt zich van Wappers nog een tafereel, geschilderd in 1852, voorstellende Jane Shore vervolgd en gesteenigd door het volk; (Zij was veroordeeld door Richard III, koning van Engeland, die op doodstraf had verboden haar voedsel of bescherming te verleenen); dit stuk, op doek geschilderd, is hoog 1m50, breed 1m70. Omtrent denzelfden tijd schilderde Wappers Lodewijk de XVIIe in den tempel bij Simon den schoenmaker; dit stuk hoorde toe aan Z.M. Leopold I toen het in 1852 op de Antwerpsche driejarige tentoonstelling prijkte; het werd op koper gesneden door J.B. Meunier. Dit jaar stelde Wappers nog ten toon: De twee moeders uit het oordeel van Salomo (de moeder van het doode wicht heeft het levende kind harer gezellin uit zijn slaapstede genomen; de beroofde moeder vliegt op, om haar kind terug te eischen). Een uitmuntend stuk, waarover toen eene merkwaardige brochure verscheen door H. Conscience, in de Fransche taal geschreven. Sedert zijn ontslag als bestuurder der Antwerpsche academie vertoefde Wappers in 1853 eenigen tijd te Brussel om de portretten der prinsen te maken en vestigde zich ditzelfde jaar te Parijs. Bij zijn oponthoud te Brussel ging van hem het gedacht uit een algemeen kunstcongres te houden; daaraan werd geen gevolg gegeven; men weet dat zulk een congres in 1861 te Antwerpen plaats had.Ga naar voetnoot(1) Wappers nam er echter geen deel aan. (Wordt voortgezet.) |
|