Kroniek.
Antwerpen. - Den heer Edw. Gregoir, de gunstig gekende toonzetter, heeft een boekdeeltje laten verschijnen getiteld: Les artistes-musiciens belges au XIXme siècle; réponse à un critique de Paris. Prijs fr. 0,80 c.
Brussel. - Het door ons op bl. 33 vermelde tafereel van Meindert Hobbema voor het rijksmuseum aangekocht stelt voor: een binnengezicht van een bosch, doorsneden van een bochtigen breeden diepen weg; rechts eene hut tusschen boomen met eene kleine afsluiting, waar een reiziger zijn span laat ververschen; een boer komt uit de hut; dicht daarbij eene vrouw die water put; op den voorgrond van denzelfden kant struikgewassen; op den achtergrond, tusschen 't groene loover, een huisje; links van den voorgrond hoog gewassen boomen; aan den zoom van den weg zit eene vrouw met mand en stok; wat verder, een huisje met houten overhellenden puntgevel, in een kreupelbosch; twee ruiters komen vooruit in de richting van den toeschouwer, te midden van den weg waarover een boer met een kind aan de hand gaat; in de richting der zittende vrouw, in de verte, aan den draai van den weg, twee boeren, zich naar den achtergrond begevende, en die door Hobbema zelf schijnen te zijn geschilderd. In het geheel bevat het stuk twaalf figuren, welke toegeschreven worden aan Barent Gael (Smith, Catalogue raisonné, etc.). De schilderij draagt het jaartal 1663, het beste tijdvak van den meester; zij is 93 centimeters hoog, 1 meter 26 breed en komt uit de koninklijke verzameling van Kopenhagen, waaruit zij moet verdwenen zijn in 1807, tijdens de omwenteling die de beschieting der stad voor gevolg had. Naar Engeland overgebracht, bevond zij zich beurtelings in de verzamelingen Hill, Chalmondeley en Higginson; zij werd in 1841 gekocht door den heer H. Artaria en wordt genoemd het Haarlemmer woud.
Het rijksmuseum heeft nog eene goede aanwinst gedaan, namelijk een tafereel voorstellende Het laatste oordeel, van Crispijn Van den Broeck, geschonken door den heer graaf de Buisseret van Blarenghien, onlangs overleden. Het Antwerpsch museum (verzameling van Ertborn) bezit ook een laatste oordeel van genoemden schilder, die geboortig van Mechelen en een leerling en navolger van Frans Floris was. De samenstelling der schilderij te Brussel verschilt echter met die van het stuk te Antwerpen. Boven zit Jezus op eenen regenboog, de voeten rustende op eenen aardbol; rechts, engelen het kruis dragende, heiligen, waartusschen Veronika, Magdalena, en Catharina; links, Mozes, de patriarchen en de apostelen. Van onder, uitverkorenen aangeleid door engelen, en verdoemden door duivelen naar de hel gestuwd. Op eenen grafsteen leest men Crispiaen Pinsit; 't jaartal is onduidelijk, maar schijnt te zijn 1560; de 0 gelijkt ook naar eene 6 of 9. Het stuk in het Antwerpsch museum is van 1571.
- Koninklijke academie van België. In zitting van 5 Maart heeft de heer L. Gallait het woord gevoerd aangaande het gerucht nopens het gevaar dat de schilderijen van Rubens in de hoofdkerk van Antwerpen bedreigt. Hij zeide: ‘de academie kan niet onverschillig blijven in deze ernstige quaestie, waarmede men zich onlangs in andere kringen onledig gehouden heeft. Men moet het bewaren van die meesterstukken verzekeren, alsook het schandelijk misbruik doen eindigen, dat ervan het zicht slechts voor geld toelaat.’
De heer N. De Keyser gaf uitleggingen over de herstelling die aan deze schilderijen plaats gehad heeft 20 jaar geleden en die zeer goed te noemen is; hij herinnerde, dat de schilderijen sedert korten tijd met oplettendheid nagezien en er geene sporen van beschadiging aan ontdekt waren. (Zie bl. 7.)
De heer Fetis zeide dat er niets geruststellends is voor de toekomst in den uitslag van het onderzoek dat onlangs gedaan werd. Indien het kwaad nog niet gebeurd is, zal het gebeuren. Schilderijen geplaatst in de luchtgesteltenis waarin deze meesstukken zijn, moeten ongetwijfeld vergaan, zeide hij, in een meer of min verwijderd tijdstip.
De eerstgenoemde redenaar deed het volgende voorstel, ondersteund door de heeren Alvin en Fetis:
‘De klasse der schoone kunsten der academie voegt hare pogingen bij diegene die in de laatste tijden gedaan zijn om de werken van Rubens te onttrekken aan de gevaren van beschadiging waaraan zij blootgesteld zijn door hun tegenwoordigen toestand in de hoofdkerk van Antwerpen, en om de betreurenswaardige speculatie te doen eindigen, die het zicht ervan aan het publiek ontneemt.
‘Zij roept met al hare krachten het oogenblik dat die meesterstukken, eigendom van het volk, met alle zekerheid kunnen tentoongesteld worden, en op zulke wijze dat zij zoowel als de andere voortbrengselen der kunsten, in de museums bewaard, door de schilders zouden kunnen bestudeerd en door de liefhebbers bewonderd worden.’
Men besloot dat in de volgende zitting eene commissie zou benoemd worden om de zaak verder te onderzoeken.
- Bij de gebroeders Callewaart is verschenen: Onze vaderen, hunne verdiensten onder het oogpunt der kunsten, letteren en wetenschappen, enz., door S.C.A. Willems. Het is een verdienstelijk werk in eene geleidelijke taal geschreven, bijzonder geschikt tot lees- of prijsboek. Wij denken niet beter te kunnen doen dan er eenige regelen uit af te schrijven, ten einde onze lezers eenen voorsmaak van het geheel te geven. Ziehier de inleiding:
‘De geschiedenis van het Vlaamsche volk is de geschiedenis eener aanhoudende worsteling tegen vreemden invloed en overheersching, een gedurige strijd ter handhaving zijner gemeente-instellingen, ten behoud zijner onafhankelijkheid, zijner rechten en vrijheden. Niettemin is het onbetwistbaar dat de Vlamingen, - alhoewel zij slechts een zoo klein plaatsken op de wereldkaart bekleeden, - van in de vroegste tijden aan het hoofd der beschaving stonden. Ongelukkig dat zulks door ons eigen volk maar al te weinig gekend is, en niet genoegzaam gewaardeerd wordt. Waarom dan niet gepoogd die waarheid in alle standen der samenleving meer en meer te verspreiden en te doen uitschijnen?...