De Vlaamsche School. Jaargang 20
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijKroniek.Antwerpen. - Naar wij vernemen zal eerlang op den Franschen schouwburg een nieuw werk van den heer Ed. Gregoir worden opgevoerd. Het is getiteld: Scènes de la vie champêtre, toonkundig gedicht, samengesteld uit: 1o Nature calme; 2o Choeur villageois; 3o Le chant du pâtre; 4o Les échos, pastorale; 5o Chasse; Choeur de chasseurs; danse rustique; 6o La plainte de brise; muisque lointaine exécuteé sur le mélo-piano, instrument nouveau; 7o Le chant d'amour; 8o Rêverie du soir; 9o Orage final. De bijzonderste zangers en zangeressen zullen hunne medewerking verleenen; de koren zullen door een 100-tal zangers uitgevoerd worden. - Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen. Den 12en Januari hield de heer Dognée de Villers eene belangrijke voordracht over Florence; hij toonde aan hoe deze stad reeds van in de xiiie eeuw uitgebreide gemeentevrijheden bezat; herinnerde dat Michel Angelo daar geboren werd, dat Giotto, Brunelleobi Ghiberti, Donstello, Andrea del Sarto, Della Roblia, Cellini, Galilei, Dante, Pretrarchus er woonden en werkten; hij nam de merkwaardigheden, de prachtige tempels, openbare gebouwen en paleizen van Florence in overzicht en betoogde dat door den handel en de vlijt harer bewoners, zoowel als door wat zij voortbracht op 't gebied der kunst, Florence de wezenlijke hoofdstad van Italië mag genoemd worden. Den 19en en 21en Januari werden voordrachten gehouden door de heeren H. Bergé en H. Hément. Den 25n Januari en volgende dagen was tentoongesteld eene prachtige schilderij van Karel Verlat: Tijdige hulp (een kind, in een bosch door eenen wolf overvallen, wordt door eenen hond ontzet, terwijl de vader ter hulp komt aansnellen; de wolf heeft het kind reeds omgeworpen, maar nog geene wonden toegebracht). De schilderij, aangekocht door den heer Flor. Joostens, van Antwerpen, voor 12,000 fr., erlangde den grootsten bijval en strekt den voortreffelijken meester dan ook wezenlijk tot een. Den 28n Januari toonkundig avondfeest met medewerking van de heeren A. Dupont, L. Jouret, Cornelis, Prume, Gangler en Jacobs en van mejuffer Leslino. | |
[pagina 17]
| |
Den 31n Januari was tentoongeteld de prachtige verzameling waterverfschilderingen van den heer W.C.M. de Jonge van Ellemeet. In eene volgende aflevering komen wij hierop terug. Brussel. - Van Patriae Belgica is de 15e aflevering verschenen, bevattende: vervolg en slot der politieke geschiedenis in de middeleeuwen, door P.A.F. Gérard; Gilden en neringen, door A. Van den Peereboem; hedendaagsche politieke geschiedenis, door E. Van Bemmel. Leuven. - Met tijd en vlijt. Op 25 Januari, ten 11 1/2 ure 's morgens, had alhier in de promotiezaal ter Halle de jaarlijksche plechtige zitting van het taal- en letterlievend studentengenootschap plaats. Zij werd geopend door den bestendigen voorzitter, hoogleeraar P.G.H. Willems. De heer secretaris Victor Jacobs gaf lezing van het verslag der werkzaamheden van het afgoloopen jaarGa naar voetnoot(1) dat hij besloot met een stuk uit eene redevoering, door den achtbaren voorzitter in den loop des jaars gehouden; aan dit stuk ontleenen wij het volgende: ‘Vier eeuwen reeds, zeide de keer Willems, duurt in onze gewesten de oorlog tegen de volkstaal. Vier eeuwen reeds is van staatswege het overwicht in de openbare zaken aan de Fransche taal toegekend. Vier eeuwen reeds zijn alle middelen beproefd om het Vlaamsch volk zijne taal, zijnen volksaard te ontrooven; al die middelen waren vruchteloos. Het volk, ondanks allen dwang, is Vlaamsch gebleven als voorheen, en de geographische lijn, die over vier eeuwen de Vlaamschsprekende bevolking scheidde van de Waalsche, is dezelfde lijn gebleven. Het Germaansche ras is taai, en door zijne taaiheid tart het alle vreemde overweldiging. Welk middel men dus ook in 't werk moge stellen, in Vlaanderen zal immer Vlaamsch de volksspraak zijn. Maar indien er aan den tegenwoordigen toestand geene spoedige verbetering wordt gebracht, dan zal de muur, die nu reeds de volksklasse afscheidt van de hooge burgerklasse, al hooger en hooger worden opgetrokken; dan zal de Vlaming, omdat hij trouw blijft aan zijn verleden en aan zijne moedertaal, verstoken van alle hoogere beschaving, verstooten uit alle openbare ambten, afgezonderd van den hoogeren stand, die, verleid door den ijdelen pronk eener vreemde taal, met minachting neerziet op de volkstaal en ze niet wil verstaan; dan zal de Vlaming, zeg ik, als een vreemde rondzwerven in zijn eigen land. Zulk jammerlijk tooneel, mijne heeren, wilt en zult ge niet dulden. Uw gevoel voor wat edel en recht is, uwe Vlaamsche volksliefde, uw christelijk plichtbesef wil en zal die schande voorkomen... Er blijft, om in onze onderneming te gelukken, ééne zaak te doen: dat is den hoogeren stand, de hoogere burgerklasse van de rechtvaardigheid der Vlaamsche beweging te overtuigen; het is de hoogere burgerklasse die het staatsbestuur in handen heeft; zij is het die de wetten maakt en afschaft. Wanneer daar de vooringenomenheid tegen de ware belangen des Vlaamschen volks zal zijn uitgeroeid, dan is de Vlaamsche zaak gewonnen. Die taak, mijne heeren, dat is uwe taak. Met tijd en vlijt is eene oefenschool, waar gij uwe wapens komt scherpen om in de hoogere kringen der samenleving, tot dewelke gij door uwe ambtsbezigheden, door uwe geestontwikkeling, door uw vermogen geheel het Vlaamsche land door, zijt geroepen, den goeden strijd te strijden, den strijd voor Taal en Volk, den strijd voor God en Vaderland.’ Vervolgens trad als spreker op de eerw. heer dr. H.J.A.M. Schaepman, van Utrecht, leeraar te Rijssenburg. Hij bracht een woord van dank aan het genootschap wegens zijne benoeming als buitenlid; na eene zinrijke bespiegeling op de kenspreuk Met tijd en vlijt, droeg hij een gedicht op Joanna d'Arc voor, dat den schitterendsten bijval verwierf. Vooraf had de redenaar een belangrijk geschiedkundig overzicht geleverd van den tijd waarin de Fransche heldin leefde. Ten 3 ure werd een feestmaal gehouden, onder voorzitterschap van mgr. Namèche, rector magnificus der hoogeschool, eerevoorzitter van het genootschap, Den dronk, ter zijner eere ingesteld door den heer dr. Willems, beantwoordde mgr. Namèche met eenen toast aan de Belgische nationaliteit; te dezer gelegenheid deed hij de rechtvaardigheid van de eischen der Vlamingen met zooveel gematigdheid als klem uitschijnen; het miskennen der Vlaamsche taalrechten noemde hij een gevaar voor België's onafhankelijkheid. De woorden van den geleerden man brachten een diepen indruk te weeg en werden begroet met donderende toejuichingen. - De heer E. Van Winckel dronk aan den hoogleeraar Willems; de heer P. Maes, secretaris, aan den heer P. Alberdingk-Thijm en deze aan de buitenleden van het genootschap, uit wier naam de heer F. de Laet in eene hartelijke toespraak dank zegde; de heer dr. J. Heylen herdacht de oude leden van het genootschap en ook deszelfs stichter, wijlen Emanuel Van Straelen. De heer D. Van Spilbeeck dronk aan den eerw. heer Schuermans, den geleerden schrijver van het Idioticon, en deze bracht op zijne beurt eenen toast op het welzijn van Met tijd en vlijt; de heer Jos. De Cooman dronk aan de Vlaamschgezinde advocaten der Gentsche balie, die door de heeren Van Eyck en Poodts aan het feestmaal vertegenwoordigd waren. De heer Wouters, van Mechelen, stelde eenen toast in op de toekomst der Vlaamsche zaak; de heer Willems dronk aan de advocaten van het proces Schoep, de heeren F. de Laet en A. De Pooter; de heer De Pooter betuigde hiervoor zijnen dank; nadat de heer A. Siffer de gezondheid van den eerw. heer Jacobs had gedronken en ook de heeren J.F. Hendrickx en F. Caris nog het woord hadden gevoerd, was de tafel afgeloopen en scheidden de vergaderden onder het aanheffen van Miry's Vlaamsche Leeuw. Den 24n Januari had de heer J.I. De Beucker, met den meesten bijval, eene voordracht gehouden over het Drietal in de natuur. Brugge. - In Onze-Lieve-Vrouwe-kerk, bij de Gruuthuusekapel, zijn allerschooonste bogen van de xiiie eeuw ontdekt, die, volgens alle waarschijnlijkheid, in de xve, of in de xvie eeuw volgezet zijn geworden, en welke men later onder het metselwerk geheel had doen verdwijnen. De hogen waren zeer diep uitgekapt. Bij de sakristij zijn muurschilderingen ondekt, die nog wel bewaard schijnen. |
|