toegeschoten, het beriekt, belikt en omwentelt en na zich van den dood van haren lieveling overtuigd te hebben, naar den dader omziet. Nauwelijks heeft zij hem in 't oog gekregen of zij gaat onder een wraakzuchtig gebrul en met opengesperden muil op den onverlaat af.
Het eenig reddingsmiddel dat den jager in dat hachelijk oogenblik overblijft, is zoo gezwind mogelijk in eenen boom te klimmen en onze Jacob - zoo heet onze held - klautert dan ook nog juist in tijds zoo hoog tegen den boomstam op dat het woedende dier hem niet meer bereiken kan.
‘Hier zijn wij ten minste vooreerst in veiligheid, zegt hij in zich zelven. Maar wat nu verder te doen? In de eerste plaats, den kogel op het geweer!’ Dat is goed en wel, maar de laadstok is onder het beklimmen van den boom gevallen, en nu begint voor den armen Jacob goede raad duur te worden.
De beerin heeft zich al verscheidene malen zoo hoog mogelijk tegen den stam opgericht; - die schijnbaar zoo kort ineengedrongen plompe dieren kunnen zich lang en kort maken als bloedzuigers; - zij heeft al meer dan eens in de schors gebeten, hare klauwen dreigend tegen den boom geslagen en in haar eerste blinde woede vergeefsche pogingen aangewend om den ganschen boom omver te rukken, tot dat zij plotseling op eene betere gedachte komt.
‘De beer heeft kracht voor tien mannen en verstand voor twintig,’ zegt een Noorweegsch spreekwoord. Nu begint het woedende dier beneden aan den stam te graven; de rood- en geelkleurige schillen en vezels vliegen rechts en links; weldra ligt nu de wortel bloot, en met zijn stalen gebit snijdt het monster den wortel gemakkelijk af.
Maar de Noorweegsche dennenboom heeft een groot aantal wortels, die hij wel noodig heeft om in de dunne aardlaag staande te kunnen blijven. Het werk schijnt op 't laatst het dier te vervelen, en onze Jacob ziet het naar de omstandigheden vrij rustig en kalm aan. Maar wie beschrijft den schrik van onzen held toen hij twee andere beeren de beerin ziet ter hulp snellen! En dat alsof ze zoo uit den grond opkomen, zonder eenig geluid te geven of eventjes te brommen, alsof ze van te voren besteld waren. Wat het werk betreft, dit ging wel is waar met Noordsche grondigheid, maar alles behalve met de gewone langzaamheid vooruit, want nu werden met zulk eene hevigheid steenen, zand en graszoden rondom den stam opgeworpen, dat er aldra nauwelijks een spoor van groen meer te zien was, zoo ver de wortels zich in 't rond uitstrekten.
Weldra was de barre rotsgrond zichtbaar, de wortels lagen bloot en krak! krak! werd de eene levensdraad na den andere van den ongelukkigen boom afgesneden. De zaak was meer dan bedenkelijk voor onzen armen Jacob en hij begon luidkeels om hulp te roepen. Maar hoe hij schreeuwen mocht, hij hoorde geen ander antwoord dan het onheilspellend woedend gebrom der drie monsters daar beneden, die reeds de meeste wortels van den boom doorknaagd hadden.
Eindelijk is nog slechts de stamwortel overgebleven, die tot nog toe aan de woedende beten der beeren weerstand biedt. Doch reeds begint de boom te wankelen; de rotskloof, waarin de grootste wortel was uitgeschoten, is gedeeltelijk met een weeken aardgrond gevuld, en de eene beer graaft de aarde weg, terwijl de beide andere den boom uit alle macht schudden. De top, dien onze jager, wegens licht te begrijpen redenen, tot zitplaats heeft gekozen, begint bedenkelijk kromme lijnen in de lucht te beschrijven, die hoe langer hoe wijder van omvang worden.
Reeds heeft de ongelukkige alle moeite om zich nog vast te houden, en eindelijk begeeft hem tot overmaat van ramp zijne stem; hij heeft zich heesch geschreeuwd.
Duizelig van het geweldig schudden, half dood van angst voor het verschrikkelijk lot dat hem te wachten staat, heeft hij bijna alle hoop opgegeven, toen..... God zij geloofd! het geluid van een naderenden wagen de monsters doet opschrikken en hen stoort in hun afgrijselijk werk.
Vier struische boeren, met de bijl op den schouder, naderen nu met de grootste voorzichtigheid, maar niet minder moedig ter plaats, waar het straks beschreven tooneel plaats had.
Zij hebben de zonderlinge trillingen van een enkelen boomstam opgemerkt - want hooren konden zij hun kameraad al in lang niet meer - en nu naderen zij om de zaak te onderzoeken.
Volgens de in alle opzichten overeenstemmende uitspraak van het viertal, moeten de drie beeren, toen zij langzaam, zeer langzaam zelfs, den aftocht bliezen, zonder hun slachtoffer ginds in de hoogte verder met eenen blik te verwaardigen, al eene zeer zonderlinge, men zou zelfs kunnen zeggen, komieke vertooning hebben opgeleverd. Slechts nu en dan keken zij bedaard naar de vier indringers, terwijl zij stillekens aan het bosch introkken. De arme Jacob kon niet alleen ten gevolge van de bovenmatige inspanning zijner longen gedurende de eerste weken daarna nauwelijks spreken, maar leed nog lang daarna aan duizelingen, ten gevolgd van het hevig schudden van den boom, in welks top hij zulke alles behalve aangename oogenblikken had doorgebracht.